| |
| |
| |
Op de top van een golf
Langzaam borrel ik omhoog uit mijn slaap, zweef een tijd onder de oppervlakte. Ik weet niet in welk bed ik lig. Geluiden van mensen boven en onder me. Vriendelijk gestommel, Marjan loopt boven me heen en weer, beneden hoor ik Jantien en Gerdien lachen. De geluiden van de Prinsengracht-kommune. Niet de geluiden van de Noordermarkt, langslopende vrouwen die naar de markt gaan om boodschappen te doen, vuilnisauto's, vrachtwagens die de hoek net niet kunnen maken.
Boukje's kamer waar ik slaap omdat ze in Frankrijk is. De laatste paar dagen om mijn boek af te maken. Mijn handen zijn stijf van het plakken vannacht. Abortusaffiches. Nog steeds een domme angst als ik ga plakken hoewel ik weet dat me niets ergers kan gebeuren dan een paar uur op een politieburo en een paar tientjes boete die ook nog door het komité worden betaald. Maar wij werden niet gepakt terwijl we de Leidsestraat onderplakten, de andere ploeg wel. Meteen vrijgelaten omdat het geen ‘politieke’ affiches waren. De vrouwen, bijna verontwaardigd, wat dan wel politiek is. Nou, als jullie van een of andere kommunistiese groep waren kwamen jullie er niet zo makkelijk van af. Bescherming omdat we nog niet serieus worden genomen. In Duitsland vallen de eerste feministen al onder het Berufsverbot. Daar hebben ze het door, dat abortus een politieke zaak is.
Het laatste hoofdstuk. Negen maanden heb ik er over gedaan om deze stapel papier vol te tikken, 271 velletjes.
Negen kuise maanden waarin ik met niemand heb gevrejen en zeven kilo ben afgevallen. Al mijn energie in mijn werk, al mijn emoties in dit boek. Sublimatie zou ik het kunnen noemen als ik daar in geloofde. Nieuwe vriendschappen maar geen overdonderende nieuwe liefdes. Negen maanden herkauwend, uitrustend. Een evaluatie van mijn leven waarbij ik terechtkwam in donkere hoekjes die ik al was vergeten, oud gevoel dat ik met de andere troep onder
| |
| |
het kleed had geveegd en dat nu te voorschijn kwam. Een egotrip waarin geen plaats was voor relaties die me te veel in beslag namen. Een therapie waarin ik eindelijk kon rouwen, om de mensen om wie ik nog niet gerouwd had. Te druk om mezelf op poten te zetten. Te lang flink geweest.
Hoe heb je dat allemaal uitgehouden? vraagt iemand die de eerste hoofdstukken heeft gelezen.
Ik heb het niet uitgehouden, zeg ik. Ik heb die drie jaren overleefd. Omdat ik moest. Instorten kun je je niet veroorloven als je een kind hebt. Ik had me van kant kunnen maken maar ik mocht niet, mijn verantwoordelijkheid zwaarder dan mijn behoefte om uit die film te stappen. En nu ben ik blij dat Armin me in het gareel heeft gehouden me vast heeft gehouden, me geen kans heeft gegeven om te ontsnappen. Tot ik in de vrouwenbeweging kwam en niet makkelijker leefde maar wel duidelijk. Ik onderga mijn leven niet meer als een natuurramp. Ik doe iets met wat er met me is gebeurd.
Ik heb nog steeds geen oplossingen maar misschien is het feit dat ik daarmee leer te leven de oplossing.
Een aflopende relatie met Hans. Alle moeite die het kost om wat we hadden om te zetten in vriendschap. Met elkaar kunnen blijven werken en elkaar tegen kunnen komen in de kommune zonder terug te vallen op alle irritaties die bij het eind van een huwelijk horen. Moeilijk, misschien te moeilijk. Misschien gaan we elkaar haten.
Een half jaar lang zijn we bezig geweest met scheiden, met steeds opnieuw te proberen de stukken van onze relatie die we waardevol vonden te behouden, steeds opnieuw te proberen eerlijk te zijn maar elkaar niet stuk te maken. Er zijn weinig voorbeelden. Vriendschappen met mannen bestaan bijna niet. Zoveel makkelijker om de deur achter je dicht te kwakken en te zeggen ik wil je nooit meer zien. Zo moeilijk om een vorm te vinden voor wat overblijft, waardering voor elkaar en werk waarin we elkaar kunnen vinden. Een uitstekende eetrelatie.
Armin bijna af. Nog een paar jaar, over een maand of wat is hij veertien. Maar nog steeds de onzekerheid, dat ik het niet goed doe.
| |
| |
De telefoon. Met Anja, zeg ik omdat ik mijn achternaam niet meer over mijn lippen krijg. Het instituut Meulenbelt, het fenomeen. Mijn voornaam ben ik nog het meeste zelf. Een beleefd gekuch aan de andere kant van de lijn. Spreek ik met de moeder van de leerling Armin uit klas 2B?
Ik begin onmiddellijk te zweten. Zie flitsen van alles wat hij gedaan kan hebben. Gespijbeld, gevochten, gestolen. Een leraar beledigd. Een meisje bezwangerd. Hasj gerookt in de pauze. De rektor opgesloten. Vrijend aangetroffen met een vriendje. Ik voel me al bij voorbaat schuldig.
Ik heb het verkeerd gedaan, ik wil het al toegeven voordat de man kan vertellen waarom hij belt. Mevrouw Meulenbelt, zegt de man, we hebben de boekhouding nagekeken en nu blijkt dat u het geld voor het ouderfonds nog niet heeft gestort.
Ik stotter iets dat ik het meteen zal doen, dat ik het was vergeten en hang met natte handen op. Ga onmiddellijk Armin's kleren in de wasmachine stoppen. Ik leer het nooit, om zeker te zijn van mezelf als ze aan mijn zwakke plek zitten, mijn moederschap.
Oplossingen, ik heb geen oplossingen. Ze zijn er nog niet. Maar ik leef, zie vrouwen om me heen wakker worden. Mijn wereld wordt steeds bewoonbaarder.
De vrouwenbeweging is me allang boven het hoofd gegroeid. Ik heb me teruggetrokken uit de organisatie van de femsoc-groepen omdat ik vond dat anderen dat maar eens moesten doen, omdat het niet goed is voor mij, voor de beweging, om altijd overal een vinger in de pap te hebben. En nu zit ik te kijken, als een moederkloek met een kind in de puberteit, of het wel goed gaat. Mijn eeuwige tweede net-syndroom, eigenlijk wil ik overal bij zijn, heb altijd het gevoel dat er van alles gebeurt waar ik bij betrokken had willen zijn.
Maar het kan niet meer. De kankercellen van de beweging, ongemerkt zijn ze er, niet meer uit te roeien. Niet meer de demonstraties op straat waaraan onze kracht is af te meten, we zijn aan het werk gegaan. Vrouwengroepen in buurten, in het welzijnswerk, op scholen, op de universiteiten, in partijen, in vakbonden. Ik doe mijn stuk van het werk, konkreet werk, zichtbaar. Werken met vrouwen die zich geen feministen noemen maar het wel zijn, of ze willen of niet.
Maar nog steeds de vlagen van bestaansangst ook al geloof ik in
| |
| |
mijn werk. Paniek als het bestuur dreigt in te grijpen zodra we buiten de marges vallen van wat een opleidingsinstituut volgens het ministerie behoort te doen. Ik droom weer van ontslag. Word onzeker van het wantrouwen van sommigen van mijn kollega's. Hoor een student uit een andere groep praten over vrouwengroepen die racisties en fascisties zijn omdat ze geen mannen toelaten. Krijg visioenen van het Berufsverbot dat zich langzaam over de grenzen begint te verspreiden. Zie mezelf weer werkloos, in het isolement gedreven. Boven mijn buro hangt een papier - just because you're paranoid doesn't mean they're NOT out to get you.
De droom toen ik terugkwam van Femø, high van vrouwen, gloeiend van vrouwen. De droom van een grote groep vrouwen die ergens naar toe rent. Opeens kijk ik om en ben ik nog de enige die aan het hollen is. De anderen zijn verdwenen.
Soms benijd ik de vrouwen die vrijwillig in het isolement zijn gestapt. Ik kan dat niet, en het mag ook niet, het feminisme van je alleen maar terugtrekken uit de maatschappij is niet effektief. Er moet gewerkt worden en ik moet leren er tegen te kunnen om te moeten vechten, bedreigend gevonden te worden, onaardig.
Onzeker in mijn wonen. De Prinsengracht-kommune waar ik niet meer kan blijven nu Hans en ik niet meer op één kamer willen leven, zelfs niet voor een paar dagen in de week. Er is geen ruimte over voor me. Ik trek me weer terug in mijn tijdelijke woninkje op de Noordermarkt. Mis de mensen van de kommune, het vanzelfsprekende even praten op de trap, bij het eten. Marjan die ik minder zal zien, alletwee altijd druk, en niet het soort mensen om een middag bij elkaar op bezoek te gaan.
Mijn nieuwe kommunegroep nog maar net aan de gang. We hebben nog geen huis en het kan maanden misschien meer dan een jaar duren.
Op en neer lopen tussen huizen met mijn plastic tasje. Vooruit bedenken welke kleren ik aan zal hebben welke boeken ik zal lezen in de komende drie dagen. Te moeilijk. Ik word er te oud voor, voor dit gezwerf, voor elke keer verhuizen en nieuwe muren donkerbruin schilderen, weer mijn boekenkast op maat zagen.
Relaties. Ik weet het niet meer wat er mee gebeurt.
Misschien stellen we nog steeds te hoge eisen? vraagt Marjan. De
| |
| |
deelrelaties die het enige alternatief lijken te zijn. Iemand met wie je een stuk politiek deelt maar bij wie je niet de herkenning vindt die je met vrouwen hebt. Iemand met wie je hand in hand door de beweging kan huppelen maar met wie je ruzie krijgt over de politiek. We zijn te zonderling, zegt Marjan. Links en feministies en veeleisend. Te bedreigend. Hoe vaak moeten we onszelf toespreken, elkaar troosten, zeggen het is toch onzin dat visioen van de grote liefde, die ene persoon om alles mee te delen, dat we toch nog ergens hebben zitten? Denken aan Andreas Burnier die precies wist hoeveel vrouwen er in Nederland voor haar geschikt waren, lesbies, van haar leeftijd, akademies gevormd, en die had ze allemaal al gehad.
Marjan kiest ervoor om het af en toe nog eens te proberen. Ik kies ervoor om geen relaties meer aan te gaan alleen maar uit behoefte aan warmte of seks. Aan mijn lijf geen polonaise.
Ben je daar misschien te goed voor, om zo maar eens te neuken voor je plezier? vraagt een man mij sarkasties. Precies, zeg ik, daar ben ik te goed voor. Iedereen is daar te goed voor, voor bloedeloze emotieloze gymnastiese oefeningen. Het verveelt me ook. Er zijn grenzen aan het aantal manieren waarop je lichaamsdelen in elkaar kan schuiven. Ik heb het allemaal al eens gedaan, tien jaar geëksperimenteerd. Laat me niet nog eens vertellen wat ik mis. Ik weet wat ik mis. Slaap liever alleen in mijn bed, mijn om me heen gebouwde nest van boeken, een beetje treurig maar heel, dan me opnieuw te laten verleiden tot relaties die mijn kern niet raken, die aan mijn buitenkant blijven.
Zullen wij dan maar een deal sluiten, zegt Marjan tegen me, zo tegen de tijd dat we vijftig zijn een verhouding met elkaar beginnen? Het is niet erg van harte, zeg ik als ik haar gezicht zie.
Dat klopt, zegt ze, en we krijgen ook zeker ruzie over de kattebak.
Relaties. Ik weet niet wat er mee gebeurt.
Lange handen zie ik, met smalle nagels. We praten, ik heb al in tijden niet meer lekker met een man gepraat. Bijna altijd heb ik het gevoel dat ik alles uit moet leggen, dat ik in de verdediging word gedrongen, af moet dalen tot het emotionele nivo van kleuters. Maar ik praat met hem en ik merk dat hij echt luistert.
Lange handen die uit mijn pakje een sjekje draaien. Ik verstop me
| |
| |
achter een rookgordijn. Ik word er verlegen van.
Donker haar dat in zijn ogen valt. Stereotiep gebaar waarmee hij het van zijn voorhoofd schuift. Ik moet bijna op mijn handen gaan zitten om te verhinderen dat ik het doe, de haren van zijn voorhoofd strijken. In plaats daarvan draai ik nog maar een sjekje. Wat is dit voor idioots, denk ik als ik warm en verward naar huis loop. Als ik dan eens goed kan praten met een man die niet onmiddellijk het wijfje in mij zit te taxeren ben ik degene die hem zo mee naar het nest zou willen slepen. En ik ken hem niet eens. Een paar keer gezien uit de verte. Een lezing. Opvallend hoe hij een van de weinigen is die de oudere vrouw die een vraag stelt niet onderbreekt, maar naar haar luistert, antwoordt met een zachte stem. Dat is alles, en ik loop rond in mijn kamer als een gekweld dier, als een tijger in Artis voor voedertijd. Kan me niet koncentreren en lig te woelen in mijn bed.
Lange handen, een gouden ring. Een waarschuwing: bezit, niet aanzitten. Een reden om niet moedig op hem af te stappen en te zeggen luister eens ik kan niet van je afblijven is dat erg? Mag ik je mee naar huis nemen? Mag ik de zachte plekken van je lijf zoeken, ze ruilen voor de mijne?
Waarschijnlijk wil hij niet eens, familievader met verantwoordelijkheden. En misschien slaat hij zijn vrouw wel, veegt zijn voeten aan haar af.
Rustig, rustig, zeg ik tegen mezelf. Allemaal geprojekteerde fantasieën. Het gaat vanzelf wel over, deze ziekte. Gewoon afwachten. Achteraf weet je toch nooit wat je in iemand hebt gezien. Dan kom ik hem weer tegen op straat. Schuif langs hem heen terwijl ik alleen maar dag zeg. Knieën van zachtgekookte spaghetti, een akwarium met zigzaggende stekelbaarsjes in mijn buik. Help.
Rustig, rustig. Je weet dat het niet goed voor je is, zeg ik tegen mezelf om het beest in mijn buik te sussen. Zoet maar. Schenk een glaasje wijn voor jezelf in. Zet een treurige plaat op. Ga slapen, droom lekker. Morgen gewoon weer aan het werk.
Het gevoel is er wel, maar niemand dwingt je om er wat mee te doen.
‘Do you believe in love at first sight,’ zegt een vrouw in een oude Paul Newman-film. Nee, zegt hij, ‘but I believe in confusion.’
Werk. De voldoening van het laten groeien van de stukken theorie.
| |
| |
Alle investeringen die nu waardevol blijken te zijn; alle boeken die ik heb gelezen, werkgroepen, gesprekken. Al mijn ervaringen zijn materiaal. De lijnen die duidelijker worden, verbanden die ik ga zien. De samenhang tussen al die individuele emoties en de ekonomiese struktuur waarin we zitten. We gaan een lezing houden over verliefdheid onder laatkapitalistiese produktieverhoudingen, grapten we een jaar geleden. Maar we lachen niet meer.
Nog steeds zit er een kloof tussen het meeste van ons politieke werk en de meeste van onze ervaringen. Ik schrijf nog steeds in twee talen. Zwei Seelen wohnen, ach, in meine Brust, maar dat is dialektiek, en de synthese groeit. De gebieden van mijn leven lopen steeds meer in elkaar over. We werken vrijende. We leven politiek. En af en toe lukt het ons om een stukje van de vervreemding op te heffen die ons is opgelegd. Een voorschot op een maatschappij die nog moet komen. Wij vrouwen die toch al op de grens tussen persoonlijk en politiek leefden. Relaties ons werk, dichter bij onze emoties, het begrip dat we voor anderen hadden - de slavenmentaliteit - een wapen nu we het gebruiken om elkaar te steunen terwijl wij het privé-leven weer openbaar maken.
Met de ochtendpost krijg ik een pakje. Rijswijk, het ministerie. Als ik het nieuwsgierig openmaak blijkt dat ik een van de vijftig vrouwen ben die vanwege hun verdiensten voor het Jaar van de Vrouw gehuldigd worden. Het vreselijke UNO-vogeltje met een vrouwenteken er in en een isgelijkteken, gemonteerd op een blokje marmer. Gehuldigd, godbetert, terwijl ik zo vreselijk mijn best heb gedaan om als semi-subversief element het jaar te saboteren. Schaam je je niet, zegt Marjan, als ik alleen maar zit te lachen om dit maffe objekt, deze dooie mus die ook bij de koningin op het nachtkastje staat, alleen geschikt om ruiten mee in te gooien. Ik moet het terugsturen, zeg ik spijtig, stel je voor dat ze mijn naam publiceren als een van de vrouwen die heeft meegewerkt aan die komedie. Nederland, Nederland, waar ze het niet eens merken als je probeert de revolutie dichter bij huis te halen. Waar je door de autoriteiten over je bol wordt geaaid voor je poging de poten onder hun stoel weg te zagen.
Alle onzekerheden in mijn leven. Ik weet niet hoe mijn toekomst er uit zal zien. Ik heb geen beeld voor ogen als ik denk aan twee of
| |
| |
drie jaar verder.
Een feest in het Vrouwenhuis, het lesbies front. Als ik binnenkom groet de opperheks me verrast. Ja, zeg ik, je had me vast niet verwacht hier. Trut, zegt ze, dat zijn jouw schuldgevoelens. Ik vind het alleen maar leuk dat je er bent.
Ze heeft gelijk, denk ik. Niet zij maakt uit of ik hier hoor, tussen de vrouwen die voor vrouwen hebben gekozen, ik maak het uit. Ik zie vriendinnen dansen met elkaar, zie vrouwen die ik hier ook niet had verwacht en ben intens tevreden.
Dans mee in de menigte op heksenmuziek, Lavender Jane loves women. Of kijk alleen maar, de vrouwen die ik zo prachtig ben gaan vinden, de vrouwen die dansen dicht tegen elkaar aan met hun tweeën, de vrouwen die dansen in groepen, wapperende haren glinsterende ogen trots op wat ze zijn. Grootgegroeid en nu sterker dan de mensen die niet tegen de verdrukking in hoefden. Ik ben verliefd, denk ik, op een soort. Zij zou het kunnen zijn, of die vrouw daar aan de overkant. Ik dans met oude en nieuwe vriendinnen, mijn lijf soepel, warmte van hun borsten tegen de mijne, hun geuren. Ik zie dat andere vrouwen naar me kijken maar ik voel me niet geobserveerd.
Ik voel me mooi tussen vrouwen, ben mooi. Niet meer bang om oud te worden.
Het is alsof ik thuiskom, zeg ik tegen Jantien. Terug in de armen van moeder.
Iedereen komt weer terug, zegt Jantien, iedereen.
Ik leef op de top van een golf. Kwetsbaar in al mijn onzekerheden - hoe hou je je vast aan een rivier. Onverwoestbaar en sterk in mijn gevoel dat ik alleen maar deze kant op kan. Geen weg terug.
Amsterdam, 21 april 1976
|
|