| |
| |
| |
Na de euforie
Na de euforie van zoveel vrouwensolidariteit moet wel de desillusie volgen.
Andreas Burnier die vroeger voor mij de moeder van de beweging was wordt steeds openlijker rechts. Steeds moeilijker om het gevoel te hebben dat we samen in een beweging zitten. Als we alletwee worden gevraagd voor een forum weigert ze om te komen spreken samen met mij, omdat ze gehoord heeft dat ik links ben. En dus niet feministies. Op de ochtend dat ik de kopie van haar brief krijg komt een brief van een CPN-er uit de NVSH binnen die een kampagne aan het voeren is om mij uit Sextant te wippen. Omdat ik feministies ben. En dus niet links.
Ruzies over akties. De verschillen komen naar boven. Een van de vrouwen stelt voor straatakties te houden op moederdag. Ik geloof niet meer zo in straatakties, alleen nuttig om de aandacht te trekken en dat heeft Dolle Mina allang gedaan. Ik pleit er voor om binnen vakbonden en linkse groepen te gaan werken, binnen de werksoorten. Inkapseling, roept Helmi. Jij doet mee aan het systeem, je moet je er juist buiten houden. Alsof we er niet al buiten staan, zeg ik, alsof iemand dat merkt als we niet meedoen.
Dat is een rationalisatie omdat je niet de straat op durft, beschuldigt Helmi me. Ik word kwaad, want ik bén bang bij straatakties, herinner me nog te goed alle agressie toen ik met een bord voor de Black Panther Party over het Rokin liep en mannen me toesisten dat ik zeker door die zwartjes gepakt wilde worden. Maar het gaat niet om mijn angst, die ik best zou willen overwinnen als het nodig was.
Helmi noemt alles wat geen aktie is theoreties. Ik kan niet uitleggen wat mijn alternatief is, we zijn nog niet zover, het moeizamere veel minder spektakulaire werk binnen bonden en universiteiten en in kursussen met huisvrouwen is nog nauwelijks van de grond. We worden het niet eens.
| |
| |
En dan het wantrouwen in mijn tweede praatgroep. Waarom schrijf jij voor die krant, wordt er aan me gevraagd. Omdat ik daarmee vrouwen bereik die de Vrouwenkrant niet lezen. Krijg je er geld voor? vraagt iemand streng. Ja, zeg ik, het is werk. Zolang ik nog zo'n moeite heb om mezelf in leven te houden vind ik dat ik me mag laten betalen. En de Vrouwenkrant dan? vraagt iemand, die vrouwen werken ook en krijgen niets betaald.
Ik word veroordeeld. Korrupt. Je verkoopt de ideeën van de beweging, wordt gezegd. Je maakt karrière over de ruggen van de vrouwen heen.
Ik lig slapeloos in bed en pieker. Houd lange redevoeringen in mezelf om me te verdedigen. Dat ik niet betaald word voor de ideeën omdat de ideeën niemands bezit zijn. Ik word betaald voor het gewone ambachtelijke werk van het omzetten in taal, woorden op een rijtje zetten, tikken. De tegenstemmen in mijn hoofd. Als een onbekende journalist opeens beroemd zou worden met een of ander boek over feminisme, dan zou ik kwaad zijn. Maar ik ben een aktieve feministe, geen journalist. Wat is het verschil?
En de volgende keer in de praatgroep kom ik er op terug, waar de grenzen van korruptie liggen. Annegien die veel geld verdient met het assisteren bij abortussen, is die niet korrupt? Helena die een goede baan heeft in het onderwijs waar ze angstvallig haar mond houdt over feminisme en anoniem felle stukjes schrijft in de Vrouwenkrant in haar vrije tijd maar daar niets voor betaald krijgt, is die niet korrupt? Ben ik korrupt als ik er eindelijk een klein beetje in slaag om mijn werk en mijn politiek te kombineren? We komen er niet uit. Ik ga mopperend naar huis, voel me in de steek gelaten, rankuneus. Als de vrouwenbeweging mij net zo onderdrukt in mijn pogingen groot en sterk te worden en mijn levensonderhoud te verdienen op een manier die ook nog nuttig is, wat is die beweging dan waard voor me?
Vrouwenhuisvrouwen die koel op me reageren als ik er ben. Omdat ik me te veel op de voorgrond plaats. Ik zeg dat ze gelijk hebben en dat ik geen interviews meer geef, geen lezingen meer, niet namens de beweging praat. En wordt een paar dagen later door dezelfde vrouwen uitgenodigd om een lezing te houden in het Vrouwenhuis omdat er iemand is uitgevallen en ze van mij weten dat ik zo makkelijk kan praten. Nee, zeg ik kwaad, ik moest niet zo veel op de voorgrond treden, weet je nog wel? En doe het dan toch.
| |
| |
Het tijdperk van de Paarse September. Verwarring en woede. Scheurmakers zouden ze in de linkse beweging worden genoemd maar in de vrouwenbeweging zeg je zulke dingen niet. Zinnige zaken die ze ter diskussie stellen, onze heteroseksuele konditionering, in hoeverre we daarmee onze onderdrukking in stand houden. Ik herken veel van wat ze zeggen. Weet te goed dat mijn angst om goedkeuring te verliezen, het visioen van zonder een man te moeten leven jaren geleden een geweldige rem was om op te komen voor mezelf en voor andere vrouwen. En nog?
Maar het alternatief, een hiërarchie waarin de vrouwen die alleen met vrouwen vrijen feministieser zijn dan hun andere zusters? De inkwisitie, moeten bewijzen dat je op geen enkele manier meer heult met het patriarchaat? En ik zie hoe eén van hen een oude vriend van haar die ze stralend in de armen valt als er verder niemand in de buurt is, plotseling verloochent als ze met haar vriendinnen in de kroeg komt en hij zit daar lachend op haar te wachten en ze loopt straal langs hem heen, zonder zelfs een knikje. Rotwijven, denk ik, alsof vrouwen feministies worden door ze het pistool op de borst te douwen. Alsof het er niet juist om gaat dat vrouwen bij ons niet hoeven te voldoen aan voorgeschreven rollen, vaste patronen.
En de woede is wederzijds, want ik hoor voor hen bij het verachtelijke soort dat eksperimenteert met vrouwen maar de konsekwenties niet durft nemen omdat ik banden met de mannen die ik nog aardig vind niet af wil snijden.
Ik tel niet mee omdat ik alleen mijn A-diploma heb, wel vrij met een vrouw, maar het B-diploma - niet meer vrijen met mannen - nog niet gehaald heb. Laat staan het diploma reddend zwemmen, zodat ik anderen kan bekeren door de heilsleer te verkondigen.
Als ik op een dag nietsvermoedend het Vrouwenhuis binnen stap word ik gekonfronteerd met twintig dertig zwarte mannen die in de gang staan en dingen naar me sissen in de trant van baby - you want it too? Wat is hier aan de hand? vraag ik ontzet, maar een van de vrouwen trekt me mee naar de ruimte er naast waar een groep vrouwen druk staat te praten, te schreeuwen en sommigen witjes voor zich uit staren. Een streek van de gemeente, die ons eindeloos dwarszit omdat ze vinden dat het pand te groot voor ons is. En een van de ambtenaren van jeugdzaken, een vrouw godbetert,
| |
| |
die ons om onverklaarbare redenen haat, heeft een groep Surinaamse mannen naar ons toegestuurd. Als een van de vrouwen met ze gaat praten wordt duidelijker wat er aan de hand is. Maanden lang is hun al een pand beloofd waarin ze een sociëteit voor Surinamers zouden kunnen beginnen, en terwijl ze steeds kwaaier werden kregen ze telkens opnieuw te horen dat er niets voor ze was. Tot ze dreigden met rellen en de vrouw van jeugdzaken het leuke plannetje bedacht om de groep dan maar te huisvesten in de bovenverdieping van het Vrouwenhuis en tegen ze zei ga maar met ze praten.
Maar ze willen een huis, sturen twee Surinaamse vrouwen naar ons toe die, als ze eenmaal binnen zijn, de deur opendoen voor de dertig mannen die om de hoek staan te wachten en dan zelf snel de benen nemen.
We proberen met ze te praten maar er valt niets te praten, voor hen zijn we de zoveelste klub blanke mensen die proberen ze af te schepen, en als een van de vrouwen goedhartig begint uit te leggen dat vrouwen het ook niet makkelijk hebben in deze maatschappij breekt er hoongelach los. Vrouwen liggen alleen maar op hun rug, zegt er een. Vrouwen horen op hun rug te liggen, zegt een ander, en de vrouwen die naar de wc moeten lopen spitsroeden om handen te vermijden die in haar billen willen knijpen en obscene opmerkingen die in haar oren worden gefluisterd.
De gemeente wordt gebeld en de ambtenaar zegt onschuldig dat ze dacht dat de twee groepen wel aan elkaar zouden kunnen wennen. Maar het zijn mannen, roept iemand van het Vrouwenhuis, en dit is een Vrouwenhuis, daar gaat het nou juist om. Het zijn toch Surinaamse mannen, zegt de ambtenaar, die zijn toch ook onderdrukt, net als jullie? Of niet soms?
Verwarring. We hebben alle vrouwen opgebeld en er zijn er zowat honderd binnen komen druppelen. Moeten we vechten en ze er uit zetten? vragen we ons af. Hebben ze messen? Een van hen hebben we dreigend met een mes zien spelen. De politie bellen? Kunnen we dat maken, om de politie af te sturen op een groep waarvan we vinden dat ze eigenlijk gelijk hebben om kwaad te zijn, alleen toevallig niet op ons?
Maar als de politie wordt gebeld doet die niets, ze zeggen dat ze orders van Samkalden af moeten wachten en die verschuilt zich achter de ambtenaar.
| |
| |
We bellen Lammers, die uiteindelijk verantwoordelijk is, en dreigen met een grootscheepse rel. Lammers komt. Ik bel Ton, of hij er bij wil zijn, omdat ik het soort toezeggingen dat Lammers pleegt te doen om zich uit moeilijke situaties te redden niet vertrouw. Er moet onderhandeld worden. Drie van de Surinamers, drie van het Vrouwenhuis, zegt Lammers, met honderd vrouwen kan ik niet praten. Wie is het bestuur? Er is geen bestuur, zeggen we. Jawel, zegt Lammers, want jullie zijn een stichting en dan hebben jullie een bestuur. We kijken elkaar aan. Dan moeten de vrouwen die al eerder met de gemeente hebben onderhandeld maar praten. De vrouwen van de Paarse September worden razend. We doen mee aan hun machtsspelletjes, roepen ze, wij voelen ons niet vertegenwoordigd door een stelletje wijven dat met gemeentemannen onderhandelt. Wat willen jullie dan? vragen we. Laat Lammers maar ophoepelen of met ons allemaal praten. Dat doet hij niet, zeggen wij, en dan zitten we misschien nog weken met die mannen in huis. Er wordt onderhandeld. De politie arriveert, grijnzende mannen die het prachtig vinden, net zo de pest hebben aan zwarte mannen als aan de lesbiese vrouwen die ze hier verwachten aan te treffen. Ze staan grinnikend in de gang en maken olijke opmerkingen.
De Surinamers zeggen dat ze het huis niet uit gaan tot ze een ander pand krijgen. Ton mengt zich er in en stelt voor om diezelfde avond nog een pand te vinden, dat moet mogelijk zijn. Lammers geeft toe. Ton komt het me vertellen, op de gang, waar we staan te wachten. Het komt wel in orde, zegt hij. Wie heeft dat misselijkmakende mannetje hierheen gehaald? vraagt een van de Paarse September-vrouwen. O ik ga al, zegt Ton, met al zijn stekels overeind. Ik heb hem hierheen gehaald, zeg ik, ik heb het met een paar vrouwen overlegd, en als je Lammers hierheen haalt moet je er voor zorgen dat er iemand bij is om in de gaten te houden dat hij zich aan z'n afspraken houdt. Maar daar wordt al niet meer naar geluisterd. Ik ben een van de afvalligen die een man in het Vrouwenhuis heeft gehaald en ik zal het de komende dagen nog vaak te horen krijgen.
Dan komt Lammers met een pand en is het wachten alleen nog op een sleutel. Lammers die zich nu gedraagt als de grote redder van het Vrouwenhuis, alsof hij dat pand niet eerder aan de Surinamers had kunnen geven - die wachten al driekwart jaar.
| |
| |
Als de laatste mannen de deur uit zijn begint het gevecht pas goed. Het handjevol Paarse September-vrouwen beschuldigt de rest van korruptie en mannelijk machtsdenken. Hoe hadden jullie het op willen lossen? vraag ik maar daar hebben ze geen antwoord op en daar gaat het ook niet om, zeggen ze, het gaat om het principe. Of je meedoet met het systeem, zeggen ze.
We doen allemaal mee met het systeem, zeg ik. Waar leef jij van? Bijstand of een salaris? Waar koop jij je brood? Alleen bij een feministiese bakker? Als dit korrupt is dan zijn we het toch allemaal, jullie net zo goed?
En een oudere vrouw begint te huilen en zegt dat ze niet eens weet of ze lesbies is omdat haar man al twintig jaar dood is en of ze hem dan eigenhandig had moeten vermoorden, of ze dan niet korrupt was geweest. Ik word misselijk van het schouwspel. Deze vrouwen die anderen beschuldigen van machtsdenken terwijl ze hier de boel zitten te terroriseren lamleggen. Wat ze kunnen doen omdat er geen enkele struktuur is in het Vrouwenhuis, alle vergaderingen open zijn en beslissingen genomen worden door iedereen die dat wil. Ik ga naar huis, beroerd tot in mijn botten, en verstop me tussen de borsten van Anna.
Maar als Anna en ik rondwandelen op een MVM-kongres en horen dat er een spotliedje is gemaakt op de Paarse September met alle toonaarden van ridikulisering van lesbiese vrouwen er in worden we kwaad. Lopen naar Hedy om haar te waarschuwen dat dat niet kan, dat je niet een openbaar kongres mag gebruiken om andere feministiese groepen belachelijk te maken. Dat dat een goedkope manier is om jezelf populair te maken, je af te zetten tegen de meest ekstreme groep. Maar Hedy weigert om het liedje uit het kabaret te halen en zegt dat ze het ook niet eens is met de tekst maar dat ze de melodie zo geil vindt. En zo staan Anna en ik en nog een handvol vrouwen boe te roepen, en wijken de mannen om ons heen schichtig uiteen. Ze denken dat er een heleboel Paarse Septembervrouwen zijn in plaats van die drie vier die het echt zijn, fluister ik tegen Anna, en voldaan en giechelig lopen we hand in hand door de MVM-meute die krampachtig proberen tolerant naar ons te kijken.
De Paarse September verschanst zich boven in het Vrouwenhuis en zweert samen. Ze gebruiken hun energie verder om boze ingezon- | |
| |
den brieven te schrijven over andere feministen. Schisma's dwars door vriendinnengroepen heen. Zusjes die niet met elkaar spreken omdat de een ‘van boven’ is, de ander ‘van beneden’. Een groep die heen en weer blijft lopen, er tussenin. Ik kom voorlopig niet meer, zinloze diskussies die onze energie afhalen van al het werk dat gedaan moet worden. Ik wacht af tot de Paarse September-vrouwen volgens verwachting de eigen gelederen hebben uitgedund doordat ze bij gebrek aan een duidelijke vijand aan de gang gaan om elkaar op zuiverheid in de leer door te lichten. De vrouwen komen de een na de ander weer naar beneden, de harde pure kern werkloos achterlatend. Langzaam wordt het Vrouwenhuis weer het Vrouwenhuis zoals het bedoeld was. Open voor alle vrouwen. COC-vrouwen en femsoc-vrouwen en groepen huisvrouwen die er kursussen komen volgen.
Eén ding heb ik geleerd van al het geknoei met mijn mannen. Dat het niet goed is, de manier waarop ik woon, dat de manier waarop ik met Armin leef afhankelijk is van al die eksperimenten. Boedelscheidingen te traumaties om vaak te herhalen. Juist als ik stuk ben heb ik behoefte aan warmte, vrienden om me heen. En Armin is te afhankelijk van mijn depressies, van de hoeveelheid aandacht die ik over heb, omdat hij alleen mij heeft.
Na zes jaar verhuis ik uit de Dusartstraat, de anderhalve kamer in de Pijp naast de hoer die ruzies met haar pooier luidkeels uitvocht op de veranda zodat de hele buurt over de balkons hangend mee kon genieten. (Vuile tyfushoer, je moer was ook een vuile tyfushoer!
Als je dat nog een keer zegt ga ik werreke!)
Samen met vier andere vrouwen een huis betrekken was geen oplossing. Armin het enige kind, als er iemand een weekeind op hem paste moest ik nog steeds dankjewel zeggen. We leefden er langs elkaar heen, slaagden er niet in een middelpunt in het huis te bouwen. Jaloezie, mensen die afwachtten tot je naar hen toe kwam, rankuneus als ik dat niet deed. Carla met wie ik best kon opschieten maar die zo anders leefde dan ik, die aan kwam karren om acht uur 's ochtends om haar laatste pilsje te halen bij de melkboer die net openging, als ik op de stoep stond om naar mijn werk te gaan. Na de krisis met Jan begreep ik dat het anders moest.
Een groep vrouwen met wie ik al eerder op vakantie was geweest,
| |
| |
vier vrouwen, zeven kinderen. Wat we in de vakanties kunnen moet in ons gewone leven ook mogelijk zijn, zeiden ze, en kort nadat Armin en ik ons hadden aangesloten vonden we een huis.
Rommelige maaltijden met veel kindergeschreeuw, zondagsontbijten. Het georganiseer om al die kinderen op tijd in bed te krijgen, bij de televisie vandaan. Huisvergaderingen over de eindeloze verbouwingen en reparaties. Ik voelde me er thuis, in het begin, ondanks de moeite die ik had met alle kinderen die ik niet kende en die allemaal verschillende gebruiksaanwijzingen hadden.
Gevechten, de meeste kinderen jongetjeskinderen, het powpowpow was niet van de lucht.
Iedereen heeft een dag per week de beurt om de kinderen op te vangen de was te doen eten te koken, spreken we af. Dan de kindervergadering en de huisvergadering en de rest van de tijd is van jezelf, zeggen we. Maar in werkelijkheid komt daar weinig van terecht. Vechtende kinderen die uit elkaar geplukt moeten worden. Na een maand of wat merk ik al dat ik me schuldig voel als ik een week weg ben of als ik niet thuis eet. Voel me klote als Armin in drift een wasrek naar beneden gooit terwijl ik er niet ben, of weigert onder de douche te gaan.
Maar ik denk doorzetten, Armin al zo lang een alleenstaand kind, ik al zo lang een alleenstaande vrouw, we moeten nog wennen aan elkaar, het komt wel. En met Marianne die er later bij komt kan ik eindeloos koffieleuten en roddelen, bij Truis kan ik wegkruipen bij de televisie en kletsen terwijl we elkaar sherrytjes inschenken. Truis de enige in het huis die ook zo van lekker eten houdt en af en toe ontsnappen we aan de andijviestamp en de gehaktballen - bijna het enige wat alle kinderen lusten - en gaan ergens eten om gearmd en lacherig van te veel wijn thuis te komen.
De eerste ruzie in het huis. Het is niet gemakkelijk om een redelijke gemiddelde vuiltolerantiegraad te vinden. Ik merk dat ik de enige ben zonder de jarenlange huisvrouwentraining die de andere, lang getrouwde vrouwen achter de rug hebben. Gewend om in vlagen troep te maken en in vlagen op te ruimen. Niet gewend om er aan te denken bij elke afwas het gasstel even mee te nemen en de vingers op de kastjes zie ik pas als je ze echt kan zien. Marianne is ook geen huisvrouw, maar haar wordt het minder kwalijk genomen dan mij, want ik ben ook een moeder, zij niet.
| |
| |
Een ideaal, een leefgemeenschap met vrouwen die zo van elkaar verschillen, in leeftijd, in achtergrond. Veel moeilijker dan ik gedacht had toen we elkaar alleen maar kenden uit praatgroepen en van vakanties. Er is een groot stuk van mijn leven dat ik met niemand in huis kan delen. Als ik het in huis goed wil doen moet ik zo veel investeren dat er weinig ruimte overblijft om dat stuk ergens anders of met andere mensen te leven. En het etiket van de huisslons raak ik niet meer kwijt. Maar ik hou vol, het eerste jaar, ik wil het volhouden en er zijn altijd de momenten waarop ik het gevoel heb dat het eksperiment slaagt. De Sinterklaas met alle kinderen. Een vredige middag met limonade in de tuin. Een van de kinderen met wie ik onverwachts toch kontakt heb. Eerlijke gesprekken waarin we elkaar vertellen wat we moeilijk vinden.
Ton verzuipt in het politieke bedrijf. Ik zie hem nog steeds af en toe, voor een uurtje. En dat terwijl hij zo berouwvol beloofde, nadat zijn dubbele spel uit was gekomen, dat de aandacht voor zijn relaties van de politiek af moest gaan. Niets om zich achter te verschuilen nu, Anna houdt hem niet tegen.
Ton is jaloers dat Anna en ik veel meer tijd voor elkaar hebben. Maar hij doet er niets aan. Bedenkt plannetjes om samen met me te werken, samen artikelen te schrijven. Probeert me te strikken om in de partij met hem samen te werken, maar ik kijk wel mooi uit om als assistent in een partij te gaan zitten die mij toch alleen maar ziet als het vriendinnetje van Ton en het vrouwenwerk te verwaarlozen. Van de andere plannetjes komt niets.
Ik wacht niet meer op hem als hij uren te laat komt maar ga slapen. Hoor het niet eens als hij de sleutel omdraait in de huisdeur. Maak zelfs geen ruzie maar weiger gewoon wakker te worden.
Hou je niet meer van me? vraagt Ton die in ieder geval wist dat hij nog belangrijk voor me was zolang ik luide scènes schopte.
Ik heb genoeg van dit gezeur, zeg ik. Er is geen plaats voor mij naast dat idiote werk dat je doet. Er is ook geen plaats voor Anna, maar die neemt het omdat ze niet anders kan. Wat weet jij van de relatie van Anna en mij, zegt Ton dom, vergetend dat ik degene ben bij wie Anna regelmatig uit komt huilen.
Ton, zeg ik voor de drieëntwintigste of achtendertigste keer, jij belooft dingen die je niet waarmaakt. Je houdt me aan het lijntje. Je
| |
| |
wil dat ik beschikbaar voor je ben als het je uitkomt maar je bent niet van plan ook beschikbaar te zijn als ik jou nodig heb. Dus heb ik jou niet meer nodig.
Wil je al het goeds dat we in die jaren hebben opgebouwd zomaar weggooien? vraagt Ton. Zomaar? vraag ik, voor de tweeënveertigste keer, zomaar?
Je hebt gelijk, zegt Ton - ook niet voor het eerst. Ik moet mijn leven veranderen, meer tijd maken voor jullie en voor mezelf. Maar de partij maakt het me zo moeilijk, er wordt aan me getrokken om een belangrijke funktie in te nemen. Waarom zeg je dan niet nee, als je het niet op kan brengen, als je er stuk aan gaat? Maar wie moet het dan doen? vraagt Ton, als de partij het wil ... Je moet het zelf weten Ton, zeg ik. Je weet dat je mij kwijtraakt zo en als je niet oppast Anna ook. Je hebt gelijk, lief, zegt hij. Bedankt dat je me met mijn keuze hebt geholpen. Mijn besluit staat nu vast. Ik zal morgen een brief schrijven dat ik die funktie niet neem.
En de volgende dag lees ik in de krant kommentaar van hem op een andere partij die hij opeens een bondgenoot noemt terwijl hij een half jaar geleden nog felle kritiek op ze had, en ik begrijp dat hij aan het slijmen is omdat hij toch zijn baantje wil hebben.
Anna en ik zitten op een trapje vlak bij het Centraal Station, tussen haar en mijn huis in. Ik laat je niet in de steek, zegt Anna, ook al wordt het moeilijker nu je de relatie met Ton hebt verbroken. En denk maar niet dat ik het neem, dat hij probeert karrière te maken, zegt Anna, dochter van een linkse vader, kleindochter van een linkse grootvader. Mij is hij ook kwijt als hij het echt doet, en ik zal het hem zeggen ook.
Maar ik ben treurig, treurig, bijna niet te troosten. Niet om Ton, maar om Anna mijn vriendin, mijn zuster. Ik ben bang dat Ton je de kans niet geeft, zeg ik zachtjes. Ik ben er toch ook nog, zegt Anna.
Maar ik krijg gelijk.
Bij hen thuis kan ik niet meer komen, want Ton wil het niet hebben. Als Anna naar mij toe komt en hij op de kinderen moet passen verdwijnt hij 's nachts en komt ladderzat 's ochtends om zeven uur aan als de kinderen al wakker zijn. Anna is wit en smaller dan ik haar ooit heb gezien. Ik voel me zo heen en weer getrokken, zegt
| |
| |
ze. Ik kan het bijna niet meer aan, Ton met z'n scènes, en Esther heeft het moeilijk op school en Petje drenst, die voelt de spanningen ook. En over een week moet ik mijn toelatingseksamen doen. Ik denk af en toe dat ik gek word.
Ik probeer haar te troosten. Spreek af met haar om een week met de femsoc-groep weg te gaan, zodat we weer eens rustig samen kunnen werken, slapen, ze tijd heeft voor zichzelf.
Dan vertelt ze me vlak voordat we weg zullen gaan dat ze thuis blijft. Dat ze te moe is, dat het huis nog schoon moet, dat ze moet studeren.
Ik voel me verslagen en als ik thuis ben denk ik na en schrijf haar een brief. Dat ik het zo niet kan. Dat ze het niet kan maken om steeds maar toestemming aan Ton te vragen of ze weg mag, dat hij het haar nooit makkelijk zal maken omdat hij het eenvoudig niet wil, onze relatie. Dat niet direkt kan verbieden met alle vriendinnen die hijzelf achter de rug heeft, en het daarom op alle andere manieren zal saboteren.
Anna trekt zich een paar dagen terug, verstopt zich zelfs voor Ton. Ik zit in mijn huis en ben triest en eenzaam. Maar in ieder geval met het gevoel dat ik zelf een beslissing heb genomen. Liever zonder Anna dan langzamerhand onze relatie door de gehaktmolen te zien gaan. Ik kan niet al het werk doen voor Anna, denk ik. Als ze niet tegen Ton op kan lukt het toch niet.
Maar Anna komt terug, sterker en vastbesloten, en zegt dat ze door wil gaan, dat ze wil vechten voor onze verhouding. Dat ze geen toestemming zal vragen aan Ton maar het gewoon doen. En terwijl we aan het praten zijn vertelt ze de andere dingen waar ze over heeft gedacht en die ze nooit heeft verteld aan me. Dat ze soms last heeft van het gevoel dat we uit verschillende milieus komen. Hoe ze gekwetst was door een opmerking die ik eens maakte over het pakje brood dat ze mee nam naar haar werk en dat ik proletaries noemde. Soms heeft ze het gevoel dat ik neerkijk op haar als huisvrouw en echtgenote, omdat ik het zelf niet ben. Alsof ik me er boven verheven voel.
Ik schrik, dat ik er zo weinig van gemerkt heb. Het is ook stom dat ik het niet tegen je durf te zeggen, zegt ze, want jij kan ook niet weten waarmee je me kwetst.
En ik zeg dat het waar is dat ik er soms moeite mee heb om te zien
| |
| |
hoe ze zich wegcijfert voor Ton, dat het me ergert dat ze voor hem thuis blijft, niet van hem eist dat hij op de kinderen past als we met z'n tweeën weg willen.
Je moet het aksepteren, zegt Anna, dat ik te moe ben om te vechten. Misschien heb je wel gelijk, waarschijnlijk heb je wel gelijk, maar dat betekent niet dat ik het op kan brengen om er iets aan te doen. Je moet het me zelf uit laten vechten met Ton. Ik denk dat ik dat wel kan, zeg ik, als jij me maar niet het gevoel geeft dat je Ton laat beslissen of wij elkaar kunnen zien. Want als je het van hem afhankelijk maakt verliezen we toch. Hij geeft geen toestemming.
En Anna zegt dat ze het wil proberen, dat ze me niet kwijt wil, dat ik hoor in haar leven en we gaan ons nieuwe geluk vieren in het Vrouwenhuis dat net haar eerste verjaardag viert met zoveel honderd vrouwen.
Ik heb het gevoel dat we een heel eind verder zijn, eerlijker met elkaar bezig dan toen alles nog zo rozig en idyllies was. De eerste kras op de nieuwe auto hebben we overleefd.
Ik hou van Anna.
Ik durf op haar te vertrouwen.
De afspraak om met elkaar met vakantie te gaan in Frankrijk, mijn hele kommune en Ton en Anna met de kinderen. Anna zegt flink dat ze toch gaat, ook als Ton niet wil. Ik kijk er naar uit, een paar weken met Anna, zonder Ton die ons steeds op onze vingers zit te kijken. Maar een week voordat we gaan vertelt Anna dat Ton toch meegaat.
Waarom, zeg ik verschrikt.
Dat weet ik niet, zegt Anna, maar ik kan het hem toch moeilijk verbieden?
Een moeizaam gesprek met Ton in de Engelbewaarder. Zijn façade waar ik nu helemaal niet meer doorheen breek. Waarom ga je mee naar Frankrijk? vraag ik. Omdat Anna en de kinderen gaan, ik ga met ze mee, gewoon, zegt Ton koeltjes. Maar ik ben er ook, zeg ik. Wat heb ik daar mee te maken, zegt Ton, ik ga gewoon met mijn gezin met vakantie.
Je gaat proberen om de relatie tussen Anna en mij stuk te maken, zeg ik. Ik hoef niets stuk te maken, zegt Ton. Het zal vanzelf wel blijken dat het niet mogelijk is. Naast het huwelijk van Anna en mij
| |
| |
is geen ruimte voor een andere relatie, dat is al gebleken tenslotte, omdat onze relatie ook is mislukt.
Ik stik zowat van ingehouden woede, kan geen woord meer uitbrengen, verbijsterd door zoveel hypokrisie. Ton die altijd zijn vriendinnen had naast zijn huwelijk, die het altijd maar aan Anna overliet om zich aan te passen, Ton die zich beroept op het heilig huwelijk nu het voor het eerst van haar leven Anna is die een andere relatie heeft. Ik haat hem zoals hij daar zit, spekulerend op zijn machtspositie. De macht die hij heeft om Anna te dwingen te kiezen tussen hem en mij, tussen twee manieren van leven.
Terwijl Anna hem nooit voor die keuze heeft gesteld.
Ik ga maar, zeg ik. Ik kan met jou niet meer praten.
En bel Anna, depressief en misselijk van angstige voorgevoelens. Wat er ook gebeurt in Frankrijk, hoe klote het ook wordt, hoe moeilijk hij het ons ook zal maken, we gaan in ieder geval erna tien dagen met z'n tweeën naar Femø, zonder de kinderen. Vrouwen tussen andere vrouwen. Om te herstellen, tijd voor elkaar te hebben zonder al deze spanningen. Niet altijd te hoeven praten over Ton en de toestand. Rustig uit te kunnen zoeken hoe we verder willen met elkaar.
Ik ben een beetje gerustgesteld. Denk wat er ook gebeurt in Frankrijk, we vinden elkaar weer in Femø.
Truis en ik en een paar van de kinderen in Frankrijk. Rustige dagen terwijl we wachten tot de anderen komen, tot Anna en Ton arriveren met de auto. Truis en ik hebben het goed met elkaar. Ik hou van koken, zij van lekker eten, en ze vindt afwassen niet erg terwijl ik het haat. In de kommune is een strakke regel: iedereen doet alles, of je het leuk vindt of niet, zodat niet de een alle klussen doet waar eer mee te behalen valt, de anderen al het onzichtbare werk. Mijn plezier in koken is me in de kommune bijna vergaan, kritiek als ik te duur voedsel koop, de kinderen die - anders dan Armin, die gewend is om alles te eten - niks door hun keel krijgen met een buitenissig smaakje. Maar nu hebben we het goed, Truis en ik, en ik verzucht dat ik wou dat het zo kon blijven. Ik zie op tegen al die mensen in dit kleine huis waar geen deur in zit en waar je alle gesprekken letterlijk kunt horen. Te veel kinderen. En bij het idee dat Ton en Anna er straks ook zullen zijn krijg ik pijn in mijn buik. Het
| |
| |
slechtste idee dat we in tijden hebben gehad, zeg ik tegen Truis. Het allerstomste wat ik had kunnen doen.
En als ze eindelijk komen ben ik huilerig en kribbig. Anna ook over haar toeren. Ruzie, de eerste dag al als ik op mijn bed blijf liggen boven en niet naar beneden wil komen om de aankomst van de familie te vieren. Anna vaart tegen me uit. Iedereen in het hele huis kan het horen en als ik toch naar beneden kom zie ik Ton triomfantelijk kijken achter een strak masker. En word nog depressiever.
Anna en Ton verschansen zich in het huis aan de overkant dat leeg staat. Twee stretchers naast elkaar, een kampeertafeltje met twee stoeltjes. Ik erger me er aan. Dat ze nu eindelijk de kans krijgen om zich in de kommune als twee zelfstandige mensen te gedragen. Anna die altijd zegt dat ze dat wil. En bij de eerste de beste gelegenheid spelen ze weer huwelijkje, vallen terug in hun jarenlang ingeslepen patroon.
Anna probeert haar aandacht te verdelen. Slaapt een nacht in het grote bed boven, met mij, de andere nacht met Ton, in hun gezinsverblijfje aan de overkant. Maar Ton is niet van plan om het ons makkelijk te maken. Blijft beneden zitten tot twaalf uur als Anna en ik naar boven zijn gegaan, wetend dat elke piep of zucht te horen is en we nauwelijks een woord kunnen wisselen zonder dat hij het hoort. Zit achter ons als we aan de rivier zitten. Wandelt achter ons aan. Of loopt met zo'n rotsmoel rond dat Anna het toch niet kan laten naar hem toe te gaan om hem te sussen.
Af en toe ontsnappen we even. Rijden met de auto naar Anduze waar we boodschappen doen, een flesje kognac kopen voor ons tweeën. Oude foto's kopen in een donker winkeltje. Hand in hand lopen, alweer vergeten dat dat gek is. Eten pizza. Even ontspanning, ik kan nu ook weer eten. Maar al na een uur wordt Anna nerveus en wil terug.
's Avonds drinken we kognac boven in mijn bed, giechelend als kostschoolmeisjes, fluisterend en vrijend onder de dekens, even vergetend dat de wettige echtgenoot beneden zit. Wat ruik je toch lekker, fluister ik tegen Anna. Wat ben je toch zacht, fluistert Anna terug.
Anna mijn zuster. Ik hou van haar ronde schouders, haar moederbuik, zelfs van de blauwe adertjes in haar knieholte.
| |
| |
Petjepetje. Een van de weinige kinderen van wie ik echt houd. Een heksje die tafels omtrapt in drift, precies krijgt wat ze hebben wil. Met een radar voor de zwakke plekken van de mensen om haar heen. Kijkt een van de aanwezige mannen in de zwembroek. Die van mijn vader is veel groter, zegt ze, wacht met glinsterende oogjes zijn reaktie af.
Petje mijn kleine zusje. Haar blote lijfje tegen mijn rug als ik met haar de rivier oversteek om aan de andere kant bloemen te plukken en rupsen te zoeken. Een gemakkelijke erotiek, nog niet doodgeslagen door de omgeving. Ze knort tevreden als ze haar lijfje plooit naar het mijne in het water, schaamteloos en met overgave. Zoenen, zegt ze opeens. Ik kus haar geurige wangetjes. Nee echt zoenen, zegt ze, kijkt koeiig in mijn ogen terwijl ze mijn hoofd vasthoudt en haar lippen op de mijne drukt. Wie imiteert ze, Anna en mij, Ton en mij, Ton en Anna?
Ton laat ons niet met rust en op een dag klapt alles. Ik ben somber, nauwelijks meer vrolijk te krijgen. Zeg tegen me wat er is, zegt Anna. En ik zeg ik durf niet meer eerlijk tegen je te zijn. Ik durf niet meer te praten over hoe moeilijk ik het vind. Ik ben te bang dat je je nog meer onder druk gezet voelt.
Vertel maar op, zegt Anna. We moeten eerlijk tegen elkaar kunnen blijven anders is wat we hebben ook geen cent waard.
Dan barst ik uit, opgekropte frustraties van de laatste dagen, waarom ze zich zo door Ton laat bepalen. Waarom ze nooit eens tegen hem durft te zeggen dat ze met mij alleen wil zijn. Waarom ze het pikt dat hij nu weer dagelijks met Amsterdam staat te bellen om zijn karrière te redden die op de tocht staat omdat de meerderheid van de partij heeft gezegd dat ze helemaal niet willen dat hij in een topfunktie gaat zitten. Je zei dat je het niet zo zou nemen, zeg ik, en je pikt het toch, terwijl je er naast zit. Is dat de man door wie je je wilt laten leven? vraag ik. Anna, hoe hou je dat vol?
Anna zit met gebogen hoofd. Zegt ik dacht wel dat het niet zou gaan. Ik denk dat we maar weg moeten gaan.
Wie ‘we’, barst ik nu echt uit. ‘We’? Dat is uiteraard het echtpaar, het gezin. Weet je nog dat je hier naar toe kwam omdat je bij mij wou zijn? Komt het dan niet bij je op dat je voor de verandering Ton eens kan laten stikken, in plaats van mij? Is het zo vanzelfsprekend dat ik af moet vallen als het moeilijk wordt? Anna, verschil je dan geen haar van al die mannen die ook altijd mij lieten
| |
| |
vallen als hun vrouw het niet meer goed vond? Ben ik dan voor jou ook alleen maar een wegwerpvriendinnetje voor de vrije tijd? Zie je niet dat je precies doet wat Ton wil dat er zal gebeuren?
En dan zegt Anna zacht en beslist, dan moeten wij maar helemaal breken met elkaar en ik voel mijn hele lijf koud worden en zie het zwart worden voor mijn ogen. Ton bonkt op de deur. Hij wil er in. Ik kom er aan, roept Anna.
Ik jank, ik jank tegen Anna aan en zeg Anna ik kan het niet zo. Je mag me niet zo alleen laten, niet zo, Anna, niet zo. Niet net als al die andere keren. Niet jij ook nog. Anna je moet me helpen. Ook als het niet kan, ook als we niet verder kunnen met elkaar, je mag me niet zo alleen laten. Niet jij, Anna. Alsjeblieft Anna, niet zo. Ik val uitgeput naast haar in slaap. Word wakker in het grijze morgenlicht en kijk naar haar slapende gezicht en huil opnieuw.
Ik kan er niets meer aan doen, zegt Anna. Er is geen oplossing. Ik kan haar niet loslaten, zo'n zwarte bodemloze paniek bij de gedachte dat ze weg zal gaan.
Je moet me hiermee helpen, Anna. Als je me zo in de steek laat zal ik je zo haten, dan zullen we nooit meer wat kunnen met elkaar. Kan je me niet helpen? Kan je niet een dag blijven zonder Ton? Jij bent de enige die me kan helpen nu.
Goed, zegt ze, ik blijf nog een dag. Ik zal tegen Ton zeggen dat hij vooruit gaat met de kinderen.
Maar Ton vindt het niet goed, is veel te bang dat ze op haar beslissing terug zal komen nu hij net gewonnen heeft en ze gehoorzaamt en komt me vertellen dat ze diezelfde middag nog zullen vertrekken. Ziejewel, zeg ik, ziejewel hoe je je laat leven door hem, hoe je hem je beslissingen laat nemen?
De laatste paar uur. Het heetst van de dag. We waden door de rivier, helpen elkaar over stenen. Trekken onze kleren uit in Mialet en zwemmen bloot in een stuk diep koud water, vlak langs de weg. Siësta, niemand komt langs. Pijn in mijn hele lichaam nu, het is alsof ik trip op pijn. Alles wat ik zie grift zich vast in mijn geheugen, de details van elke steen, Anna's natte haren, de zon die schittert op het water. Een paar visjes die voor ons uit schieten als we naar de kant waden om onze kleren weer op te zoeken.
Pijn. We zitten onder kastanjebomen in de schaduw. Krekels oorverdovend. Ik ben nu bijna rustig. Ik zit nu midden in de pijn waar
| |
| |
ik zo bang voor was. Er kan me niets meer gebeuren, het is al gebeurd.
En ik vertel haar, dat ik het niet kan geloven dat ze nog lang door zal gaan met Ton. Dat ik niet kan geloven dat ze haar emoties zo af kan snijden opeens.
Het is dat ik niet meer durf, fluistert Anna. Ik ben bang geworden voor al die emoties. Ik ben bang dat ik niet meer terug kan als we nu doorgaan.
Bang voor het diepe, zeg ik.
Ja, zegt Anna.
Vlak bij de hoek waar de auto op haar staat te wachten nemen we afscheid. Anna opeens in tranen, snikt, wil me niet los laten. Ik opeens degene die haar troost, haar helpt.
Ga maar, ga maar, zeg ik.
|
|