| |
| |
| |
Alle vrouwen zijn lesbies behalve
die het nog niet weten
Lesbies? Ik? Met mijn verleden bevolkt met mannen? Vuur onder mijn huid en vlammen in mijn kut met Shaun en David? Lesbies? Ik?
De vrouwen om mij heen die altijd trouw hetero zijn geweest en nu de een na de ander daar niet meer zo zeker van zijn. Modeverschijnsel, zeggen een paar strenge he-feministen.
Ik praat er over met Ankie in Frankrijk in de Dordogne, hoe raar dat eigenlijk is, dat ik emotioneel zo dicht bij vrouwen sta, veel vertrouwder met ze ben, maar op een of andere manier, verliefd zie ik me niet worden.
Geen onderwijzeressenaanbidding vroeger? vraagt Ank geïnteresseerd. Ank die met een andere vrouw samenwoont en die een prachtig mager lang lijf heeft zoals ik dat zou willen hebben, met kleine punaiseborstjes, heel estheties. Ik vind het ook prima om gezellig tegen vrouwen aan te zitten en met armen om elkaar heen te lopen en elkaar te pas en te onpas te zoenen maar echt echt, met alle vlinders in mijn buik en niet kunnen slapen en alleen maar geobsedeerd in de verte zitten turen en vrouwelijke listen verzinnen?
Wel eens geprobeerd? vraagt Ankie. Jawel, zeg ik, daarom denk ik gewoon niet dat ik dat kan.
Josje en Carla, medestudentes-vriendinnen om mee naar de kroeg te gaan. Weer in de Pieter, waar ik elke keer vol verwachtingen naar toe ga en als ik er ben niet meer weet wat ik er doe. Nieuwe mensen kom ik er toch nooit tegen, kontakt maak ik nooit, we staan ons een beetje vol te hijsen terwijl we tersluiks om ons heen kijken. Carla komt nog wel eens wat tegen waar ze zin in heeft maar Carla is stukken cynieser dan ik en aanmerkelijk minder kieskeurig in haar bedgenoten. Bahasj is er ook en Josje staat wat tegen een lieve maar veel te jonge jongen aan te praten. Een
| |
| |
vreemde sfeer, die avond. Lacherig en vrijerig zijn we met elkaar. Wie is er begonnen? Bij wie kwam het beeld het eerste boven? Op weg naar huis was het duidelijk dat we iets gingen doen met elkaar, maar ik kan me niet herinneren dat iemand iets gezegd heeft. Dronken waren we niet eens. De jongen met wie Josje stond te praten is achter ons aan gelopen als een hondje. Hij wou mee, zegt Josje, ik heb hem niet gevraagd. Thuis, bed, mijn bed. Josje heeft een heel klein stevig lijfje en Carla is groot. Vier armen om me heen en vier borsten in mijn bed naast de mijne. Twee kutten. Vreemd maar ook wel gezellig, al dat ronde. We giechelen en lachen en aaien. Josje kroelt, haar tong in mijn oren. Groepsseks, en ook nog met vrouwen, denk ik en eigenlijk blijft het kompleet onschuldig, een spelletje. Bahasj zit naast het bed sjekjes te roken en een sinaasappel te eten. De jongen - ik was vergeten dat hij er ook nog was - heeft een tijdje zitten frunniken aan de rits van zijn broek en toen doorgekregen dat hij volstrekt overbodig was. Hij verdwijnt naar de keuken, waar hij eieren gaat bakken. Als we genoeg hebben gevrejen eten we zijn gebakken eieren op. Bloot op een rijtje op mijn bed gezeten, zes borsten boven drie borden. Bahasj gaat slapen. Tegen de jongen zeggen we dat hij lekker kan koken maar dat hij nu echt weg moet en we vallen in slaap. Voor ik inslaap ben ik nog even bang dat we ons de volgende ochtend zullen schamen, dat we elkaar niet aan durven kijken, maar alles is heel gewoon. Gezellig geweest, zeggen we. En niemand denkt er aan om het nog eens te herhalen. Josje die er nooit meer over praat en alleen wanneer ze zatjes is en ruzie heeft met een van haar vriendjes aanhalig tegen me wordt en poes fluistert in mijn oor. Josje die bij me komt uithuilen als een van de wetenschappelijk medewerkers met wie ze vrijt haar rot behandelt, haar uitspeelt tegen zijn vaste vriendin die voor hem kookt. Carla is te cynies om er veel betekenis aan te hechten.
En verder? vraagt Ankie.
Denise. Denise een heel ander verhaal. Vrouwenkamp in Callantsoog. Niet zo groot als Femø. Tenten in een kring en de vrouwenvlag die iemand op heeft gehangen. Denise is groot en ze heeft veel rode krullen en ze komt uit Ierland en woont in Frankrijk of andersom. Ze is treurig over een verloren vriendin en ik ben treurig over een verloren man - als je ze kwijt bent maakt de sekse niets meer uit -
| |
| |
en we voelen ons heel solidair en praten over pijn. Ik moet me maar een beetje aan je vasthouden, zegt Denise, want ik ken hier niemand en ik heb het gevoel dat ik jou wel ken, en ik vind dat verder uitstekend. Denise drinkt te veel en ik hou haar vast als ze eerst kotst en dan huilt, haar grote lijf schokkend van het snikken. De anderen dansen in de grote tent, Janis Joplin net als in Femø en Denise en ik zitten als heksen buiten onder de volle maan en Denise drinkt nog meer en huilt verder. Mag ik bij je blijven slapen, zegt ze. En ik aarzel, en denk dan doe niet zo krenterig met je warmte die meid heeft het nodig en zeg ja.
Vijf vrouwen in een tweepersoons tent. Mijn kontaktlenzen uit en ik zie bijna niets en het is een warme kluwen waarin ik een arm aai die opeens niet van Denise blijkt te zijn.
Denise wil me helemaal. Voor haar alleen. En ze zegt dat het zo jammer is dat we niet alleen zijn omdat ze dan beter met me zou kunnen vrijen. Beter, denk ik benauwd. Jezus. En Denise mompelt bezweringen in mijn oren. Dat ze gedroomd heeft dat ze haar grote liefde tegen zou komen in Nederland. Grote liefde? Wie? Ik? O jezus. Help. Dit is helemaal niet de bedoeling. Paniek. Denise Denise. Want ik wil wel met je samen huilen tegen de maan en jammeren over ons droeve vrouwenlot, maar Denise Denise ik ben je grote liefde niet dat zou ik toch moeten weten?
Ik ontsnap, laf, zeg dat ik naar mijn eigen tent ga omdat ik zo niet kan slapen wat waar is maar dat is de reden niet en Denise laat me droevig gaan. En zit de volgende ochtend op me te wachten, grote vochtige koeiige ogen op me gericht. Ik probeer te ontsnappen maar zo gemakkelijk gaat dat niet. Schuld, schuld. Wat heb ik gedaan, terwijl ik dacht dat ik alleen maar zusterlijk aan het troosten was verdriet samen aan het delen?
De hele dag achtervolgt ze me. Zit in mijn beeld als ik met iemand anders praat, staat in de opening van de tent, waar ik niet langs haar heen kan zonder haar aan te raken als ik naar buiten moet om te piesen. Ik vlucht tenslotte, als ze elke keer als een groot droevig dier opdoemt op mijn pad, waar ik ook naar toe ga. Het is gaan regenen en het is koud en mijn blaasontsteking die ik op voel komen is een uitstekend ekskuus. En zo loop ik net Anna mis, die een paar uur na mij aankomt, als de zon weer schijnt.
Lesbies, ik ben niet lesbies heb ik besloten. Ik voel veel voor vrou- | |
| |
wen, ik voel het met mijn lijf, niet alleen met mijn hoofd, en als ik moet kiezen tussen leven met vrouwen of leven met mannen zijn het de vrouwen, maar verliefd - nee. Ik weet het helemaal zeker als ik weer eens met een groepje vrouwen ga dansen op het COC en een van de vrouwen daar mij onder de kin strijkt en zegt dit is ook wel een schatje. Ik niet.
O Anna.
Maanden had ik Ton niet gezien, en Anna niet. Anna belt. Dat ze me wel eens wil zien, dat het niet goed is als we als feministen om elkaar heen lopen, elkaar vermijden. In Callantsoog waren we elkaar bijna tegengekomen. We zaten in het Vrouwenhuis, ik haakte vierkantjes voor mijn sprei om wat te doen met mijn handen, mijn verlegenheid. Anna vertelt hoe ze naar het Vrouwenkongres is geweest waar ik niet naar toe ging, half om het haar niet moeilijker te maken, half omdat ik dan het weekeind met Ton kon doorbrengen. Daar had ze opeens, zoals dat veel vrouwen overkomt, een soort doorbraak gevoeld. Een hevige huilbui in de auto terug, haar rankunes tegen mij verdwenen. Ik knik, herken de piekervaring die je haast alleen in religieuze termen kan beschrijven: openbaring, bekering. Ze had met me willen praten, vertellen dat ze het nu niet erg meer vindt dat ik een verhouding heb met Ton, dat ze iets anders heeft ontdekt, zichzelf als een zelfstandige persoon, andere vrouwen met wie je je lijfelijk solidair kunt voelen. Maar het was er niet van gekomen en kort daarna hadden Ton en ik de relatie afgebroken en kon ze niets meer doen met haar solidaire gevoel voor mij. Het wordt laat. Ze moet weg, naar huis, naar Ton. Het steekt. Ze vertelt dat ze veel over mij hebben gepraat, dat Ton nog veel aan me denkt, dat zij het nu jammer vindt dat het afgelopen is, net toen ze over haar angst heen was. Ik heb er niets tegen als je hem weer wilt zien, zegt ze. En dan zegt ze dat ze in augustus naar de femsocstudiedagen wil, waar ik ook ben. De vijfde of zesde kursus voor mij, de eerste voor haar. Dat lijkt me een goed idee, om met elkaar te werken als vrouwen, feministen. Niet als de echtgenote van Ton en het ex-vriendinnetje van Ton zoals we elkaar nu altijd tegenkomen. We spreken af dat we elkaar in ieder geval dan zullen zien, als het daarvoor niet meer lukt.
| |
| |
Ik zie Ton weer. Een beetje oude sympathie die opflakkert. Vermengd met wantrouwen. Hij vraagt of hij me op zal zoeken in Frankrijk als hij in de Vaucluse zit met een groep mensen, ik in de Dordogne met mijn kommune. De sympathie wint het van het wantrouwen. We schrijven elkaar weer mooie brieven.
Als Ton komt geeft hij me een envelopje. Van Anna. Er zit een blauw armbandje in met drie grote blauwe kralen. Een briefje: dit heb ik in Avignon voor je gekocht, veel plezier, geen schuldgevoel, schrijft Anna. Als ik het armbandje omdoe breekt een van de kralen. Als dat symbolies is ben ik benieuwd wie van ons drieën dat zal zijn, zeg ik tegen Ton. Alsof ik dat niet wist.
Mijn lijf is nog niet aan hem gewend, een te lange afwezigheid. We weten niet meer goed wat we tegen elkaar moeten zeggen, het is allemaal te veel of te weinig. We zwemmen, ik zie hem voor het eerst in het water. We kennen elkaar anderhalf jaar maar hele stukken van zijn leven zijn voor mij onbekend gebied. We hebben nooit samen een vakantie gehad, altijd korte uren, een gestolen weekeind hoogstens. Opgepropte emoties, geen tijd voor alledaagse zaken. Langzaam wen ik. In een nepkasteel kunnen we weer lachen. De volgende ochtend zijn we weer vertrouwd. Je ruikt nog net zo, zegt hij. Jij ook, antwoord ik. We kunnen nu kletsen. De volgende dag moet hij al terug, quatorze juillet. Ik ben toch teleurgesteld dat hij, als ik dan zo belangrijk ben, niet meer dan twee dagen voor me vrijmaakt. Maar zeg het niet. Hij brengt me weg naar de Dordogne, wil de boerderij zien voor hij terugrijdt. Ik ben triest, onderweg. Herinneringen aan altijd wachten, altijd rekening moeten houden met zijn familie, altijd genoegen moeten nemen met een paar uur. Het is voor het eerst sinds tijden bewolkt en koud als we in Thenon aankomen. De boerderij ziet er ongastvrij uit, koud, grijs. Mijn kamertje, de gehaakte vierkantjes in de kleuren van de regenboog die ik tegen de muur heb geprikt zien er armoedig uit. Het glas wijn dat we drinken is wrang en te koud. Ik zak langzaam in een loodzware depressie die niet wijken wil, dagenlang blijft hangen nadat hij weg is gegaan en ik in bed ben gekropen.
Oisterwijk. Mijn zesde femsoc-kursus. En nu met Anna. Zon, op het grasveld buiten zitten we bloot en studeren op Engels. Ik voel
| |
| |
Anna's aanwezigheid, weet dat zij het is als ik voetstappen hoor op de gang, een spanning die verdwijnt als ze niet in dezelfde kamer is. Een vreemde spanning. Alleen maar om Ton? De derde avond voel ik dat er iets gaat gebeuren. Als ik op mijn kamer zit en Anna's voetstappen op de gang hoor weet ik dat ze zullen stoppen voor mijn deur. Ze klopt schuchter, gaat naast me zitten op mijn bed. Ik weet niet wat er is, zegt ze, ik voel me zo raar. Ja, zeg ik, ik ook. Maar ik heb er geen naam voor, voor wat ik voel. Ik aai haar onhandig over haar rug. We draaien een beetje om elkaar heen, zeg ik. We moeten wat meer met elkaar doen. Gelukkig hebben we nog twee dagen, voordat we weer naar huis gaan om uit te zoeken hoe we zitten met elkaar.
Als Anna verdwenen is naar haar eigen kamer ben ik in de war, kan niet slapen. Zie voortdurend haar gezicht voor me. En ik weet niet of ik dit prettig vind, deze spanning in haar aanwezigheid. Bang ben ik. En tegelijk opgewonden.
De volgende dag zijn de cirkels die we om elkaar heen draaien kleiner, we glimlachen naar elkaar, botsen tegen elkaar aan als we tegelijk de deur uit gaan, mijn hart klopt als ik haar tegenkom op de gang. De laatste avond. We praten over relaties. Ik vertel over mijn twijfels over mijn verhouding met Ton, nu terwijl Anna erbij is. Mijn gevoel altijd het derde wiel te zijn aan de wagen, genoegen te moeten nemen met wat overblijft, altijd afhankelijk te zijn. En dat ik niet weet of ik er mee door wil gaan, een zo ongelijke situatie. Maar dat ik ook niet weet of ik het op kan brengen te breken. Het drukt loodzwaar op me. Ik zeg dat ik verwacht dat het altijd zo zal blijven in mijn leven. Altijd dit moeten kiezen tussen alleen zijn of het soort relatie waarin ik afhankelijk ben, in de onderliggende positie zit.
En dan praat ik met Anna die naast me is komen zitten en haar armen om me heen houdt. En ik huil, opeens, al het verdriet van jaren dat ik flink heb zitten verbijten, dat ik weg heb gerationaliseerd, geanalyseerd. Zo bezig met begrijpen waarom het niet anders kon, dat ik als de vrouw die ik ben moet kiezen, dat er voor vrouwen als ik weinig alternatieven zijn, dat ik ben vergeten dat het pijn doet. Anna streelt me, geeft me een zakdoek om mijn neus te snuiten. Het houdt niet meer op, zeg ik tegen Anna, ik ben kompleet lek. Huil maar, zegt Anna. Ik begrijp het zo goed. En ik hou van je. Maar ik hoor het niet echt en huil door op haar schouder.
| |
| |
Merk nauwelijks dat iedereen al naar bed is en Anna en ik alleen in de kamer zitten. Hoor je me, zegt Anna, ik hou van je. Langzaam sijpelt het tot me door, hoor ik wat ze zegt. Ik kijk haar voorzichtig aan, door mijn huilogen. Natuurlijk, zeg ik, gelukkig is er de vrouwenbeweging, vrouwen die elkaar steunen, het helpt wel. Zo bedoel ik het niet, zegt Anna, en ik zie opeens dat ze slikt en wit is en trillerig. Ik bedoel dat ik van je hou, zegt ze. En dan begrijp ik het pas. De spanning van de laatste dagen die ik voelde. Die ik onmiddellijk zou hebben herkend als het om een man was gegaan.
We kijken elkaar aan. Echt, echt? vraag ik. Echt waar? Ik kan het ook niet helpen, zegt Anna. Ik had het ook niet verwacht. En opeens zitten we te lachen terwijl we elkaar vasthouden en ik duik weg in haar donkere haar en de geur van haar nek, het verdriet omslaand in een golf van warmte. Ik ben nog steeds lek, zeg ik terwijl ik tussen het lachen door de tranen over mijn gezicht voel lopen, druppelend op de schouder van Anna.
Ik blijf bij je slapen vannacht, zegt Anna moedig en ik voel een implosie van angst en geluk en opwinding in mijn buik. Giechelend lopen we op onze tenen door de gang, om haar matras naar mijn kamer te slepen. Bouwen een nest waar we inkruipen, hand in hand, mijn hoofd tegen haar schouder en ik val uitgeput in slaap terwijl Anna me voorzichtig aait en naar me kijkt en wil vrijen en de hele nacht niet slaapt.
Wakker worden naast haar donkere haar op het kussen, ze kijkt naar me. Dag, zeg ik en streel met mijn vingertoppen haar borsten, voorzichtig, voorzichtig. Dag, zegt ze en kust mijn schouder. Had je dat ooit gedacht, een jaar geleden, dat wij eens... zo ...
De andere vrouwen zien het aan onze stralende gezichten als we op het grasveld zitten om de kursus af te maken. We draaien geen cirkels meer om elkaar heen maar zitten dicht in elkaars buurt, een hand die haar aanraakt, of haar knie tegen de mijne.
We praten er nauwelijks over, over wat dit nou is, over wat we gaan doen met elkaar. We stralen alleen maar als kacheltjes en kunnen niet ophouden met naar elkaar te kijken. Zitten dicht tegen elkaar aan in de auto terug. Wie vertelt het aan Ton? overleggen we. Besluiten om hem samen op te bellen vanuit een kafe, het afscheid nog even uit te stellen. Ton. We zijn hem bijna vergeten. Wil jij hem eerst zien? vraagt Anna. Nee hoor, zeg ik, ga jij maar naar
| |
| |
hem toe. Ik wil liever alleen zijn, denken over wat dit is, het niet meteen uit hoeven leggen. Goed, zegt Anna, we zien elkaar heel gauw weer. En we lopen hand in hand over straat, in de tram. Beseffen opeens dat er mensen naar ons kijken, en lachen dan alleen maar. We zijn onoverwinnelijk.
Als ik thuis de foto's afdruk die ik die week genomen heb blijkt dat ze overal op staat, Anna. Ik prik er een muur mee vol.
Ton vindt het maar griezelig. Had gehoopt dat we elkaar aardig zouden vinden, maar zo aardig ... Hij informeert ‘hoe ver we al gegaan zijn’, is gerustgesteld als blijkt dat we nog niet ‘echt’ hebben gevrejen. Maar wat is echt? Anna en ik worden er wat zenuwachtig van, alsof we iets moeten bewijzen. Als ik haar twee dagen niet heb gezien word ik onzeker, of we alleen in de vrouwengroep in Oisterwijk iets hebben gevoeld dat binnen de normale maatschappij vervliegt, niet echt bestaat. In de omgang met mannen zijn de kodes zo duidelijk. Een relatie. Dat heb je met een man als je met hem naar bed gaat, dat wil zeggen, de geslachtsdaad verricht. Penetratie. Anders is het vriendschap, een andere kategorie. Het gevoel alsof kwetsbare prille emoties onder de loep worden gelegd, geanalyseerd worden met de normen die horen bij de hetero-kodes. En te licht bevonden. Niet echt. Alleen maar vriendschap tussen vrouwen. Een beetje geëksalteerd misschien.
Klef geaai, noemt een kwaaie Sextant-lezer mijn beschrijving van mijn feestgevoel met andere vrouwen. Jullie zijn bang voor ‘echte’ seks. Seks met mannen dus.
En voordat Ton een paar dagen naar Besançon gaat vanwege de bezetting van de LIP-fabriek geeft hij Anna en mij nog een goede beurt. Alsof er dan niets kan gebeuren als hij weg is.
Anna en ik eten bij de Chinees, met Petje. Het gewone leven, anders dan tussen onze vrouwen. Bijna leg ik me er bij neer, dat dit misschien gewoon alles is, een diepe vriendschap tussen vrouwen. Meer niet. We vinden de sfeer niet terug in het restaurant. Petje is hangerig en druk. Over haar hoofd heen hebben we nauwelijks gelegenheid echt met elkaar te praten. Ik zeg niets als ze naar huis moet om Petje naar bed te brengen. Zoen op haar wang. Ik bel je morgen op, zegt Anna. Ik ga naar huis, onrustig. Loop rondjes. Denk dit is te gek. We laten iets door onze vingers glippen dat nog
| |
| |
nauwelijks de kans heeft gehad om te gaan leven. Maar ik denk ook aan Ton, die terug zal komen uit Frankrijk en zal vragen hoe het er mee staat. Het gevoel dat we iets moeten bewijzen staat me tegen, ik wil er niet aan toegeven. Maar ik wil naar Anna, bij haar zijn, het gevoel terugkrijgen dat we in Oisterwijk hadden.
Tegen elf uur houd ik het niet meer uit. Ik bel. Anna, zeg ik, is het goed dat ik naar je toe kom? Ik wil bij je zijn. Ja, zegt ze, ja. Ik loop hier ook al uren rusteloos door het huis, te overwegen of ik je zal bellen.
Als ze de deur opendoet en ik haar warme open gezicht zie is het er weer. Ze heeft een blauw hemd aan dat ik niet ken en blote benen. Janis Joplin staat op. Freedom's just another word for nothin' left to lose. Mijn herinneringen aan Femø, de hare aan het Vrouwenkongres waar ik niet bij was. Ze heeft twee cognacglazen staan, ik proef cognac op haar lippen die zacht zijn. Gelukkig dat je belde, zegt ze. Ik weet niet of ik had gedurfd. Het was mijn beurt om flink te zijn, zeg ik, jij bent begonnen.
Het echtelijke bed waar ik nu voor het eerst in lig. Anna's huid is zacht en ze ruikt naar pasgeboren katjes. Opeens is het niet meer belangrijk wat er echt is en wat niet, is er alleen wat we voelen. Huid en huid. Ze is groot en zacht en rond, ronde zachte moederborsten tegen de mijne. Ik duik in haar onder, in het donker van haar haar in haar ogen in het nat van haar kut. Het is zo gewoon, zo gewoon, alsof ik dit al jaren doe. Haar lichaam haast zo vertrouwd als het mijne. Ik weet wat ze wil omdat ik weet wat ik wil. Ze komt trots klaar, schaamteloos, luid. En dan ik. Anna Anna, zeg ik, waarom hebben we hier zo lang op gewacht.
We kunnen niet ophouden elkaar te aaien. Vrouwen kunnen dat toch veel beter, zeggen we tevreden als we bijna in slaap vallen. Wat goed om alles wat je geeft ook terug te krijgen. Wat een vol gevoel. Wat een rijkdom. Janis Joplin zingt Summertime de klanken en de warmte van Anna's lijf lopen in elkaar door tot ik het gevoel heb vloeibaar te zijn. Ik loop over, zeg ik als ik weer tranen op mijn wangen voel die terechtkomen op Anna's buik, in haar hals. Zweet, kut, tranen. Nat nat we stromen. Anna ik trip, fluister ik.
Nu we eenmaal over de barrières heen zijn begrijpen we niet meer
| |
| |
waar we zo gespannen over waren. Het is zo gewoon, zo gewoon wat we met elkaar doen dat ik het niet eens kan benoemen. We vergeten dat het niet mag, zijn keer op keer verbaasd als we de blikken zien van mensen wanneer we hand in hand wandelen over partij-kongressen, in kroegen tegen elkaar aan staan met een arm om elkaars middel.
Warmte van aan hetzelfde werken, warmte die we meenemen naar bed. Samen richten we een nieuwe groep op, partijvrouwen die willen werken aan de relatie tussen feminisme en socialisme. Het verzet van het partijbestuur - gekibbel over vergaderruimte en postzegels die ze niet willen betalen omdat we geen ‘open’ groep zijn, dat wil zeggen geen mannen toelaten - brengt alleen maar meer vrouwen er toe zich bij ons aan te sluiten. De vrouwen in de groep verbazen zich er niet over dat Anna en ik vriendinnen zijn, dat we in hetzelfde bed slapen als we een weekend met de groep hebben.
De andere mensen wel. Ik heb altijd gedacht dat in progressieve kringen lesbiese vrouwen niet meer gediskrimineerd werden, maar nu merk ik de subtiele verschillen die je niet opvallen als je altijd hetero bent of altijd lesbies en niet kunt onderscheiden welke reakties werkelijk persoonlijk zijn en welke reakties komen omdat je lesbies bent. Ik schrijf er artikelen over in Sextant, in Opzij, omdat ik trots ben op Anna en mij, omdat ik de warmte wil delen, wil vertellen hoe gewoon het is. Razende brieven van mannen. Een paar angstige van vrouwen. Adviezen om er niet zo mee te koop te lopen, dat schaadt de beweging, stel je voor dat iedereen straks denkt dat het alleen maar lesbiese vrouwen zijn? Dat zeg ik toch niet, ik heb het over mijn ervaringen die iets met het feminisme te maken hebben, want zonder de vrouwenbeweging was dit nooit mogelijk geweest. Als je wilt, zeg ik terug, leg dan maar een verklaring af over de pure smetteloze heteroseksualiteit van de meerderheid van de beweging. Snel, voor het niet meer waar is.
Mensen als jij zouden niet over voorbehoedmiddelen en over seksualiteit mogen schrijven, krijg ik brieven. Je bent partijdig - alsof hetero's dat niet zijn. Als ik een stuk schrijf over mijn moeite met het moederschap krijg ik brieven met natuurlijk, lesbiese vrouwen kunnen toch ook geen goede moeders zijn. Als ik een stuk schrijf over mannenbevrijding krijg ik te horen dat ik daar niet over mag schrijven want ik ben toch lesbies, en dus een mannenhaatster? En
| |
| |
ik leg weer uit, en weer, dat lesbies zijn niet hetzelfde is als mannen haten maar dat het kiezen voor vrouwen is. En dat heteroseksuele vrouwen veel meer redenen hebben om mannen te haten omdat ze nog afhankelijk van ze zijn.
Anna, zeg ik, we zijn toch nog dezelfde mensen, we zijn toch niet plotseling een ander soort?
Als ik merk hoe gerustgesteld mensen zijn als ik vertel dat ik ook nog met Ton vrij vertel ik dat niet meer. Weiger om goedgekeurd te worden alleen maar omdat ik ook een relatie heb met een man. En zie dan hoe er wordt gedacht: zolang het maar een uitstapje is, een variatie, het vrijen met vrouwen, is het progressief. De agressie komt pas als je laat zien dat je mannen niet meer nodig hebt. Een direkte aantasting van de mannenprivileges, alle onderhuidse bedreiging die nu waar wordt, precies dat waar ze bang voor waren. Hun eigen overbodigheid aangetoond. En ze hebben geen andere keuze dan zoeken naar de vrouwen die die ontdekking nog niet hebben gedaan of zorgen dat ze ons evenveel te bieden hebben als vrouwen en gelijkwaardige partners worden.
En weer en weer leg ik het uit. Dat wat Anna en ik met elkaar beleven niet een toevallige voorkeur is, omdat we kut leuker vinden, maar dat het te maken heeft met emoties, van elkaar herkennen, van in dezelfde wereld wonen en dezelfde taal spreken. Gewoon, gewoon als brood.
En ik zie, terugkijkend, waar mijn eigen angst voor homoseksualiteit vandaan kwam. De angst om niet goedgekeurd niet aardig gevonden te worden, niet meer mee te mogen doen. Op moeten boksen tegen de verdenkingen van de mensen om me heen, dat ik met Anna vrij omdat ik gefrustreerd ben, of te lelijk om een man te krijgen. Dat het een tweede keus is om een toevallig slecht huwelijk dat ik niet goed heb verwerkt.
Een zwaar geval van lustangst noemt de Wij Willen Weten-arts me, zonder dat hij me ooit gezien heeft, en hij weigert om met me te praten op een Sextant-vergadering. Wat, roept vriendin Herma kwaad. Lustangst? Ik kan Anja d'r orgasmes helemaal op de Prinsengracht horen! Maar ik ben al niet eens kwaad meer.
Een progressief feest. Stellen die los van elkaar aan het dansen zijn. Ik dans met Anna. Een lange man komt steeds tussen ons in dansen. Ik duw hem weg maar hij komt terug. Dan begrijp ik wat hij
| |
| |
denkt: Anna en ik dansen alleen.
En Ton is jaloers. Ziet hoeveel makkelijker Anna en ik met elkaar om gaan dan het met hem ooit is gelukt. Niet alleen maar de uurtjes feestneuken midden in de nacht, maar werk samen. Ik hoef Anna niet uit te leggen wat ik doe. En ik schuif makkelijk in haar leven, doe boodschappen met haar in het winkelcentrum met Petje achterop de fiets, ga mee om met Esther een lange broek te kopen. Esther die ons heeft gevraagd of we niet elkaar willen vasthouden als haar vriendinnen er zijn. Dat haar vader een vriendin heeft kan ze wel verdedigen, maar haar moeder ... We koken eten samen, wisselen recepten uit. Ik zit te studeren terwijl ze Petjes kleren repareert. En ook Armin hoort er nu bij, die helemaal buiten de relatie met Ton viel.
Ik blijf slapen bij Ton en Anna. Maar Ton kan niet slapen op de bank als Anna en ik samen in het echtelijk bed liggen, hij voelt zich buitengesloten. We nemen hem moederlijk op in het bed dat eigenlijk niet groot genoeg is voor drie mensen, laat staan als Petje er de volgende dag bij kruipt en de dikke kater er ook nog van de kast af op springt.
Vrijen met z'n drieën. Het gaat een keer goed als Ton en Anna hun trouwdag vieren terwijl ik op de kinderen pas en we met z'n drieën het feest voortzetten als ze terugkomen. Mijn nieuwe kamer in de kommune, mijn matras met de groene lakens tussen de dozen en stapels boeken en verfpotten. Maanlicht en lantaarnlicht en reflekties van de Amstel op onze lijven, de elektriciteit is nog niet aangesloten. Ton vrijt met Anna en ik vrij met Ton en Anna en ik vrijen. Ik vind het ontroerend om ze te zien, er dicht bij te zijn. Ton is gerustgesteld, dat het niets mystieks is tussen Anna en mij, maar gewoon, gewoon.
Maar we doen het niet veel vaker, vrijen met z'n drieën. Niet alleen om al die armen en benen in bed, en om Ton die zijn uitputtelijke aandacht netjes verdeelt tussen ons tweeën, maar omdat ik met Ton zo'n andere verhouding heb dan met Anna en ik niet met haar praten kan op onze manier wanneer hij erbij is.
Met Kerst huren we een boerderij, en zitten vredig met al onze kinderen bij de kachel te haken en te lezen. En om en om slapen Ton en ik in de bedstee, of Anna en ik, of Anna en Ton. De derde vangt dan 's ochtends de kinderen op en maakt het ontbijt.
| |
| |
Bij wie ga je slapen, zegt Petje die zich nergens over verbaast, bij Ton of bij Anna? Of bij de poes? Of bij jezelf?
Een feministies-socialisties kongres in Londen. Anna en ik gaan er nu samen heen, voor het eerst. Ton is jaloers en we spreken af dat ik daarna een weekeind met hem naar Londen zal gaan.
Londen waar zoveel stukken van mijn verleden liggen. Mijn eerste grote vrouwenkongres, tweeduizend vrouwen, het duizelde me. Ontroering toen ik zag hoe voor het eerst de Vrije Vrouwen uit de Spaanse Burgeroorlog die in Londen in ballingschap leven in kontakt kwamen met de nieuwe illegale groep Spaanse feministen. De grijze vrouw naast me die haar tranen wegveegde en vertelde wat het voor haar betekende, dat nu na jaren het werk werd voortgezet dat zij destijds was begonnen. Konsternatie toen er foto's gemaakt werden waartegen Ierse en Spaanse en Zuidafrikaanse vrouwen protesteerden, omdat ze in de gevangenis konden komen als bekend werd dat ze op een feministies kongres waren geweest.
En 's nachts de zelfmoordpoging van een van de vrouwen bij wie we logeerden. Haar hartverscheurende gejammer over een vriendin die haar in de steek had gelaten. En opeens merkten we dat ze stil werd en zagen dat ze buisjes pillen had leeggeslikt. Lemme sleep, mompelde ze en wou niet antwoorden toen we vroegen of ze dood wou of niet. We hesen haar onwillige lijf omhoog, lieten haar kotsen met een lepel in haar keel, met zout water, haar glibberige lijf dreigde ons steeds te ontglippen als we even stil stonden en ze weer wegzakte. We zullen toch een ziekenhuis moeten bellen, zei Mo bij wie we logeerden. En ze vertelde wat dat zou kunnen betekenen. Politie en een onderzoek, de vrouw die lesbies was en een kind had dat ze zeker kwijt zou raken als bekend werd dat ze een zelfmoordpoging had gedaan. Maar we konden haar toch ook niet laten liggen, het risiko nemen dat ze niet alle pillen had uitgekotst. Om vier uur 's nachts kwamen ze haar halen met een brancard. We bleven op, wachtend op de politie, om het uur bellend naar het ziekenhuis of ze nog leefde, artsen die ons niets wilden vertellen omdat we geen familie waren.
Dominique is meegegaan naar het kongres, de zangeres die met haar donkere diepe stem voor ons zong op het eerste Nederlandse vrouwenkongres terwijl ik tegen Sara aan zat en keek naar de witte
| |
| |
gezichten van de vrouwen er om heen, bleek van ontroering en het gevoel dat er iets heel belangrijks gebeurde op dat moment, het begin van iets - Dominique zingt nu in de vale keuken bij Mo, terwijl we zitten te wachten op de politie, dezelfde liedjes.
En opeens schiet ik weer vol van Sara die al een tijd dood is, helemaal alleen dood is gegaan nadat ze haar kamer had opgeruimd schone kleren had aangetrokken en afscheidsbrieven had geschreven om ons te vertellen dat het onze schuld niet was. Dat ze gewoon niet meer kon, niet meer steeds dezelfde pijn van overnieuw beginnen. Dat ze gewoon niet meer wou. En terwijl Dominique de liedjes zingt rouw ik eindelijk om Sara, wat niet kon op de steriele krematie die haar ouders georganiseerd hadden. Ons hadden ze niet uitgenodigd en ze ontkenden dat Sara zelf voor haar dood had gekozen. Zagen ons als de schuldigen. Waarom is Sara dood en ik niet?
De vrouw blijft leven.
Londen dat ik nu aan Anna kado kan geven. Ik laat haar mijn oude plekjes zien, de theaters, het lieveheersbeestje in de goochelaarswinkel in de Tottenham Court Road dat al tien jaar in de etalage ligt, steeds stoffiger en vuiler. Kopen kadootjes voor Ton en Petje en Esther en Armin. Slenteren door de stad. Vergeten weer dat het gek is als je hand in hand loopt. En vrijen zachtjes in het donker op een deken op de kale planken vloer tussen de slapende vrouwen in. Een relatie zo gewoon dat ik bijna vergeet dat het bijzonder is. Zie ik daarom niet dat Anna soms moeite heeft met het gevoel dat ik haar theoreties vooruit ben, dat mijn Engels beter is, dat ik heb gestudeerd terwijl zij haar eigen ontwikkeling heeft uitgesteld om voor Ton en de kinderen te kunnen zorgen?
Als ik er een paar weken later met Ton ben is het heel anders, zoveel minder vanzelfsprekend. Met Ton kan ik niet hand in hand slenteren zonder me af te vragen wat we aan het doen zijn. We hebben niet de vrouwenbeweging gemeenschappelijk. We maken plannen. Mijn hoekjes van Londen lijken opeens banaal, niet interessant genoeg om ze hem te laten zien. We slapen in een hotel in plaats van bij mijn Engelse vriendinnen.
We rijden met een gehuurde auto door de Docklands, uitgestrekte saneringsgebieden, leegstaande opslagplaatsen, verlaten vervallen
| |
| |
huizen, dan opeens blokken nieuwe troosteloze flats neergeplant in de leegte. En dan weer kilometers niets, schuttingen, halfafgebroken huizen. Een andere wereld, desolaat, en ik zie geen kans om nog vrolijk te worden. Pubs in die buurten leeg, of vol met vervallen dronken oude mensen. Op de boot terug lukt het Ton voor het eerst niet om te vrijen en ik huil met het gevoel dat we iets aan het eindigen zijn, dat we elkaar ergens onderweg kwijt zijn geraakt.
|
|