denkt alleen maar lekkere wijn en gaat daarna slapen, en ik denk halverwege al straks is hij op en waar haal ik een nieuwe fles vandaan.
Precies, zeg ik, maar dat maakt het zo moeilijk om nog spontaan te zijn. Want als ik Hans benauwd zie kijken over wat hij tekort zal komen dan ben ik al haast niet meer in staat om nog lief tegen hem te zijn. Want wat ik ook doe, er is altijd het moment dat ik ophou met aaien, of weer alleen wil zijn en dan zie ik zijn gezicht betrekken.
Het is alsof ik met een speelgoedemmertje een diepe put moet dempen, het is toch nooit genoeg. Het Iejoor-kompleks noem ik het, waar ik vroeger zelf zo'n last van had. Iejoor uit Poeh, die het nooit gelooft dat iemand van hem houdt als hij geaaid wordt en als ze ophouden met aaien zegt hij ziejewel, ze houden niet van me.
En An en ik vertellen elkaar over de moeite om nee te zeggen, om echt bij je eigen gevoel te blijven. Hoe we onszelf soms ook hard vinden en toch niet iets liefs willen veinzen wat we niet voelen. En we vragen aan Hans en Eric waarom ze uitgerekend op ons vallen, niet op die dertigduizend andere vrouwen die echt niets liever doen dan hand in hand met hun geliefde in de maneschijn lopen en elkaar diep in de ogen kijken.
Hans en Eric grijnzen wat schaapachtig naar elkaar. Moeilijk. Masochisme? Nee, zegt Eric, omdat ik zeker weet dat wat ik krijg echt is. Dat maakt het gevecht de moeite waard.
Zullen we samen in therapie gaan? zegt Hans tegen Eric. Ik zie dat al, zeg ik, zo'n man die je binnen vijf minuten vertelt dat je een dominante moeder hebt gehad en dat je daarom altijd valt op kastrerende vrouwen zoals wij.
Maar ik zoek toch gewoon een feministiese therapeut, zegt Hans. Alsof er daar een dozijn van in het telefoonboek staan.
Ik wou dat we nog een paar dagen zonder de jongens waren, dan konden we samen op een terras zitten, zegt Hans. Zie je het, zie je het nou, zeg ik. Want we zitten op een terras, zonder de jongens. Je vergeet weer om plezier te hebben in wat je nu doet, je zit al weer je volgende fles wijn te reserveren.
Ik voel me leeg. Op. Niet in staat om nog iets te geven. Bang voor het moment dat Hans aan me zal vragen wat ik voor hem voel.