| |
| |
| |
Niet meer glimlachen
Ton en Anna. Een echtpaar.
Ik ben bij ze op bezoek. Petje staart niet meer zo koel naar me. Met Esther, hun oudste dochter, heb ik gepraat. Dat het niet mijn bedoeling is om haar vader mee te nemen, dat ze niet bang voor me hoeft te zijn. Oké, zegt ze.
Een echtpaar, een huishouden. We zitten er met z'n drieën. Ik voel me op bezoek. Cognac maakt het gemakkelijker om in deze setting te praten. Ik bekijk de trouwfoto's van Ton en Anna. De AJC, Ton met blote oren en een korte broek. Hun verleden dat er zo anders uitziet nu Anna het vertelt dan toen ik alleen maar het beeld had dat Ton voor me had geschetst. Anna uit een links nest, die Ton meeneemt naar vergaderingen, in kontakt brengt met de linkse beweging van toen. En dan de kinderen, Anna die werkte als onderwijzeres om geld te verdienen en het huishouden deed, terwijl Ton studeerde en bekend werd als linkse aktivist. Weg is het beeld van afhankelijke Anna, van Ton de sterke man die haar opvangt, rekening met haar houdt.
Waar zijn de cognacglazen? vraagt Ton aan Anna. Waar liggen de foto's? waar staan de koffiefilters? Anna kijkt me aan en we glimlachen. We denken hetzelfde. Anna's huis. Behalve de studeerkamer waar Ton zich kan terugtrekken, zich kan verschuilen achter de krant, naar buiten kan staren zonder dat de kinderen proberen zijn aandacht te trekken, alleen af en toe gestoord door Anna die koffie brengt en weer geruisloos verdwijnt. Nee, denk ik, als het ooit in me op is gekomen om Anna's plaats in te nemen, als ik me in dromen zag als Ton's maat, samen werkend, samen pratend, dan is die droom nu voorgoed verdwenen. Ik zie te scherp de prijs die Anna betaalt voor haar veiligheid, hoe haar eigen ontwikkeling ondergeschikt is geraakt aan de zijne. Ik zou nooit genoegen nemen met een schrijftafeltje in de hoek van de slaapkamer.
Maar ook Anna is aan het veranderen, Ton's relatie met mij een
| |
| |
startsein om opgekropte ontevredenheid los te laten breken. Kijk, zegt ze, voor zijn politieke vergaderingen wilde ik nog wel thuis blijven, mijn bijdrage aan de gezamenlijke zaak, maar thuis blijven omdat hij zo nodig naar jou toe moet? Alleen als hij zelf ook eens thuis blijft met de kinderen als ik weg wil. Ik geef haar gelijk. Het maakt alles niet makkelijker. Als Ton me naar huis brengt en mee wil naar binnen om te vrijen ben ik degene die hem er aan herinnert dat hij Anna beloofd had meteen naar huis te komen. Het lukt me niet om Anna alleen maar te zien als een rivale. Ik vind haar te aardig.
Ik bel op, waar hij blijft. O is het weer zo ver, zegt Anna. Hij had met mij afgesproken dat hij thuis zou blijven met de kinderen omdat ik naar mijn praatgroep ga. Hij heeft met mij afgesproken dat hij om acht uur naar me toe zou komen, zeg ik. We zuchten. Mannen, zeg ik. Ik zal hem vragen of hij naar je toe komt als de kinderen slapen, zegt Anna. Laat maar, zeg ik, op deze manier hoeft het niet. Hij moet gewoon leren om afspraken te maken die hij kan houden. Ik weet er alles van, zegt Anna die regelmatig woedende mensen moet sussen aan de telefoon omdat Ton weer ergens anders is dan hij had afgesproken, of drie afspraken tegelijk heeft.
Ton probeert zich er uit te draaien, kronkelt, ontkent dat hij een afspraak had, beroept zich op Anna die er niet tegen zou kunnen dat hij naar mij komt. Je liegt, zeg ik, ik heb net Anna aan de lijn gehad, en ze wist niet eens dat je met mij had afgesproken. Een ingewikkeld verhaal, dat hij eerst van plan was ... maar toen werd hij opgebeld ... en Anna had het niet goed begrepen en toen had hij maar ... en hij had mij nog opgebeld en toen was ik niet thuis ... en toen had hij gedacht ... Hou op, zeg ik, Ton, ik trap er niet meer in. Anna pikt het nog van je omdat ze afhankelijk van je is. Ik niet. Je kan je niet achter Anna verschuilen. Je moet geen afspraken maken die je niet houden kunt. Ik verdom het om twee uur op je te zitten wachten. Ik bedoel er toch verder niets mee, zegt Ton, jij zoekt er van alles achter. Ik wacht niet meer op je, zeg ik. Goed, zegt Ton, ik kom morgen om elf uur, na de vergadering. Dat meen je niet, zeg ik, want je weet dat die vergaderingen uitlopen en dat je er niet voor twee uur bent. Nee echt, zegt Ton, wat er ook gebeurt, of die vergadering nou uitloopt of niet, ik ben er om elf uur.
| |
| |
Om half twee is hij er nog niet, en ik doe de deur op slot, schrijf Ton een brief dat ik hem niet meer wil zien, en val in slaap.
Treurig en grijs voel ik me in de dagen daarna. Maar met mijn ego intakt. Trots dat ik me gehouden heb aan mijn eigen voorwaarden.
Vier dagen later zit Ton in mijn kamer als ik thuiskom. En huilt. Ik kan niet tegen huilende mannen, het raakt me in mijn buik, in alle vergeten moeder-konditioneringen. Ik kan niet zonder je, zegt Ton. Ik doe het verkeerd, je hebt gelijk, ik moet mijn leven veranderen, ik moet ruimte voor je maken in mijn leven. Wil je het nog eens proberen?
Maar dan komt Anna in opstand, die de paar uurtjes tussendoor nog wel kon verwerken, maar als Ton voorstelt dat hij een vaste dag in de week bij mij zal wonen haar veto uitspreekt. We maken ruzie, Anna en ik. Je houdt geen rekening met mij, zegt Anna. Jij houdt geen rekening met mij, zeg ik. Ze loopt weg, kwaad. Ton en ik zien elkaar weer stiekem. We moeten geduld met Anna hebben, zegt hij, ze moet er nog aan wennen. Ik zwijg, skepties. Weer terug in het oude patroon waar ik nu juist genoeg van had. Als het niet gaat moeten er maar beslissingen vallen, zegt Ton. Maar ik geloof hem niet meer. Ik weet te goed dat ik nooit Anna's rol over zou willen nemen, koken voor hem zijn kleren wassen zijn huis voor hem op orde houden de mensen van zijn lijf houden als hij het druk heeft en hem aan zijn afspraken herinneren. En ik zie te goed dat hij het niet zonder kan. Als er beslissingen vallen ben ik degene die afvalt, weet ik.
Bestaansangst, nog steeds. Een eindeloos gescharrel om aan genoeg geld te komen. Een maandelijks gevecht, schrijven levert weinig op, en het is uitputtend steeds opnieuw artikelen te produceren, nooit uit te kunnen rusten. En echt voor het brood gaan schrijven lukt me niet, als ik niet heel duidelijk zelf iets te zeggen heb krijg ik geen letter op papier.
Een kans. Ik word gevraagd als docent op een sociale akademie om lessen te geven in sociale aktie. Ik ben een marxist, waarschuw ik ze. Ik ga geen methodieklessen geven die waardevrij zijn en los staan van de praktijk. Ze vinden het best, en ik ben ook maar een buitendocent, urenboer, die niet mee mag praten over het beleid en zo weer te ontslaan is. Een echt salaris, een plekje in de marge, en
| |
| |
nu eens niet ondanks mijn politieke opvattingen, maar dank zij, denk ik. Maar ik heb me weer vergist.
Sommige studenten moeten er niets van hebben, van praten over hoe het kapitalisme in elkaar zit, ze hebben het alleen vaag over dat we toch allemaal mensen zijn en dat we toch vrij zijn om ons te ontplooien als we dat willen en dat wij toch niet kunnen bepalen of arbeiders ongelukkig zijn. Om over vrouwen nog maar helemaal te zwijgen. Maar bij andere studenten slaat het aan en we beginnen te denken over andere vormen van onderwijs. Niet meer de losse lessen naast elkaar, die niets met elkaar te maken hebben. Vanuit de werkgroep die de plaats van mijn lessen heeft ingenomen ontstaat kritiek op de andere lessen. Wat voor bijdrage kun je leveren aan de problemen van werkende jongeren? vragen een paar van mijn studenten aan de docent ontwikkelingspsychologie. Zijn het wel puberteitsproblemen waar ze mee zitten, heeft het niet meer met hun werk te maken, met het leven dat ze moeten leiden?
Er wordt over me gefluisterd. Onkollegiaal word ik genoemd, omdat ik vaker in de studentenkantine zit dan in de docentenkamer waar ik me niet thuis voel. Indoktrinatie, hoor ik zeggen, dogmatisme. Ik word op mijn vingers getikt. Of ik niet wil vergeten dat ik ingehuurd ben om lessen sociale aktie te geven, niet om projektonderwijs te begeleiden. Niet bevoegd, wordt gezegd, en nee, wij zijn natuurlijk best voor een andere aanpak, maar we kunnen het niet verantwoorden tegenover het ministerie. De studenten worden kwaad, en als zij er druk achter zetten blijkt het opeens wel te kunnen, mag ik een groep begeleiden die zich bezig gaat houden met de positie van werkende jongeren, mijn sociale aktielessen als een geïntegreerd onderdeel.
Maar ik voel me geïsoleerd, in een hoek gedrongen. Moet zo vaak verantwoording afleggen over wat ik doe dat ik de gesprekken liever vermijd. Genoeg van mensen die beginnen te zeiken over en Rusland dan, ben je daar dan voor? En ik denk, naïef, dat er niets mis kan gaan zolang de studenten tevreden zijn, zolang ik goed werk aflever.
Aansluiting bij twee andere buitendocenten, ook links. Geen toeval, konstateren we, dat zelfs op deze zichzelf progressief noemende sociale akademie de meest linkse personen buitendocent zijn, alleen via de studenten invloed uit kunnen oefenen op het beleid en makkelijk zijn te ontslaan.
| |
| |
Jan heet een van hen. Jan, iets in de dertig, langzamerhand links geworden via de studentenbeweging. Hij leest Marx terwijl zijn vrouw Tine voor hun twee kleine kindertjes zorgt en het huishouden doet. Met Jan kan ik zelfs over de vrouwenbeweging praten en hij leest mijn artikelen. Zegt niet alleen ‘boeiend maar ik ben het niet met je eens’ zoals andere docenten doen, als ze al iets zeggen, maar praat er met me over, ernstig. En over de verhouding met Tine, die niet zo makkelijk is. Ik kan met haar bijna nergens over praten, zegt hij. Ze zit zo opgesloten in haar huis, zo bezig met de kinderen, ze weet gewoon niet waar ik mee bezig ben. Uiteraard, zeg ik. Hoe denk je dat je tijd over kunt houden om je te ontwikkelen als je in je eentje het huishouden moet doen met twee kleine kinderen? Dat wou je toch, een vrouw die je verzorgde, je wou toch kinderen? Je hebt gelijk, zegt hij, het is mijn eigen schuld, maar wat nou, moet ik eeuwig blijven boeten voor het feit dat ik dat niet heb ingezien?
Met jou kan ik praten, zegt hij, en ik voel me gestreeld. Opgewonden wanneer hij bij me langs komt, duidelijk met een smoes, een papier dat hij me wil laten zien. Je hoeft geen reden te verzinnen om bij me langs te komen, ik vind het fijn om je te zien, zeg ik. Je kan gewoon komen omdat je dat wilt, zonder andere reden. We kijken elkaar aan. Je maakt het me niet gemakkelijk, zegt hij. Tine is jaloers als ik naar je toe ga, ze heeft je artikelen gelezen ... Ze is bang dat ik jou interessanter vind dan haar, en het vervelende is dat het waar is.
Is dit de eerste keer? vraag ik. Tien jaar huwelijk, nooit met een andere vrouw gevrejen. Wat moet ik, zegt Jan. Ik wil Tine niet kwetsen, maar jezus, hoe lang hou ik dit leven vol. Jouw beslissing, jouw keuze, jouw verantwoordelijkheid, zeg ik. Waarom praat je er niet over, met Tine. Wat hij braaf doet, en Tine schopt scènes, zegt dat ze hem nooit meer wil zien als hij iets begint met een andere vrouw. Wat moet ik doen? vraagt hij aan me. Wat wil je doen? vraag ik, ik kan je beslissingen niet voor je nemen. Maar de beslissing is al gevallen als we naast elkaar op mijn bed liggen te praten en we eindelijk handen naar elkaar uitstrekken en onze lichamen hun grenzen niet meer weten.
Waarom is het zo anders met de ene man, of de andere. Waarom ben ik hooked, verslaafd, na een keer. Waarom worden alle ver- | |
| |
rotte klisjés opeens waar, de klisjés van opgaan in elkaar, het gevoel verloren te zijn, reddeloos. Een man die me anders nooit zou zijn opgevallen, niets geen liefde op het eerste gezicht, maar mijn lichaam reageert heftig, heeft voor mij gekozen, en nog dagen later blijft het beeld me bij van zijn gezicht als hij schreeuwt wanneer hij klaarkomt.
Schuld. Ik moet het aan Ton vertellen, hij aan Tine.
Ik wist dat Ton er bang voor was, maar hij is niet in de positie om me iets te verbieden. Jij kan het toch ook, zeg ik redelijk, van twee mensen houden? Waarom zou ik dat niet kunnen?
Maar Ton is niet redelijk, hij is woest. Beurtelings ijzig en afstandelijk, je doet maar, ik heb daar niets mee te maken, en razend, tierend. Probeert me vast te prikken op een afspraak die ik met hem gemaakt zou hebben. Ton, doe niet zo idioot, zeg ik. Je bent kwaad omdat ik met een andere man vrij, dat heeft niets met die afspraak te maken. Maar Ton luistert niet eens meer, raast en schreeuwt en wil met slaande deuren verdwijnen. Ik hou hem tegen, doe de deur op slot, zeg zo mag je niet weggaan.
Dan zit hij daar met gebogen schouders. Zegt, fluistert, ik weet dat het onredelijk is, maar ik kan het gewoon niet hebben. Het is alsof wat wij hebben wordt bevuild.
En als we proberen te vrijen gaat het slecht. Het is alsof ik hem met je bezig zie, zegt hij. En het is waar, mijn lijf staat nog naar de ervaring met Jan en eigenlijk wil het voor Ton niet warm worden. Een mooie theorie, houden van meer mensen tegelijk, maar als ik echt met iemand bezig ben zoals nu met Jan - treurig. We nemen treurig afscheid van elkaar.
Als ik met Jan zit te praten, de volgende dag, komt Ton langs. Ik kom alleen maar om een afspraak te maken, zegt hij, als ik vertel dat Jan er is. Een klucht, alsof het niet echt gebeurt, ze geven elkaar een hand. Jan zegt Jan. Ton zegt Ton. Ik heb zin om te gaan lachen, krijg visioenen van duels, maar ze kijken elkaar verder niet aan en Ton heeft zijn agenda getrokken en maakt zakelijk een afspraak met me. Donderdag na de vergadering, schikt je dat? Ik ben een beetje later, zeg ik, is dat ook goed? En Jan is op het bed gaan liggen. Alsof hij daar hoort.
Een paar dagen in Friesland met Jan. Koud buiten, binnen een ka- | |
| |
chel. Een boerderij met een bedstee en een rood lampje. Ik krijg niet genoeg van zijn gezicht als hij vrijt, zijn andere gezicht dat je nooit ziet op vergaderingen. Mijn bloed op zijn buik omdat ik menstrueer, ik teken er bloemetjes mee tot we naar de koude keuken lopen om elkaar te wassen.
Ik weet niet meer of ik terug kan naar Tine, zegt hij als we in de bedstee het lampje uit hebben gedaan. Ik weet niet of ik terug kan naar Ton, zeg ik. Na dit. Na eindelijk eens het gevoel te hebben dat het niet alleen gaat om af en toe een uurtje neuken. Zo'n ander gevoel, als je niet alleen het bed deelt, maar ook met elkaar werkt, dezelfde politiek. Ik weet het, ik weet het, zegt Jan.
En de volgende dag schrijf ik een brief aan Ton, dat ik het niet meer kan met hem. Dat hij ruim de kans heeft gehad om iets met me op te bouwen, maar dat het toch steeds neerkomt op de uren in bed na de vergadering, af en toe een gesprek in een kroeg waarbij we plannen maken die we nooit uitvoeren. Ik wil nu wel eens de kans krijgen om meer te doen dan dat, schrijf ik.
En als we terug zijn in Amsterdam is Tine zo over haar toeren dat Jan niet meer weet wat hij doen moet en de volgende dag op mijn stoep staat, met zijn kleren. Het ziet er naar uit dat ik moet kiezen, zegt hij, en ik kan je niet zomaar opgeven. Mag ik blijven?
We praten, dat ik niet met hem samen wil wonen, dat hij een kamer moet zoeken maar dat hij zolang bij mij kan blijven. En ik vertel hem waar ik bang voor ben: dat hij het niet aan kan, de breuk met zijn vrouw. Dat ik geen echtgenote ben, en ook nooit wil worden. Of hij niet beter ergens alleen kan wonen, of logeren bij iemand anders, zodat we de rust hebben om uit te zoeken wat we willen met elkaar. Ik heb al gekozen, zegt hij. Ik kan niet meer naar haar terug. Het enige waar ik moeite mee heb is de kinderen.
Maar het is niet waar. Want als ik wegga naar mijn vrouwengroep is hij jaloers, als ik thuiskom nors en zwijgend. Ik heb alles voor jou opgegeven, jij gaat gewoon door met je oude leven, zegt hij. Wat wil je, vraag ik in het nauw gedreven. Dat ik thuisblijf voor je? Dan ben ik over een jaar net als Tine, precies waar je nu voor wegloopt. Je kan niet twee dingen tegelijk willen: een boeiende zelfstandige vrouw, en tegelijk een die voor je slooft en voor je thuisblijft. Dat is tegenstrijdig. Je zult moeten kiezen.
We vinden een kamer voor hem. De helft van de week is hij daar,
| |
| |
de andere helft bij mij. Hij gaat zijn kinderen opzoeken in het weekeind. Ik ben onrustig als hij weg is, begrijp niet goed waarom. We hebben weer ruzie als ik wegga naar mijn vrouwengroep. We hebben ruzie als hij onduidelijk doet over het naar huis gaan, naar zijn kinderen.
Dan opeens, als we zitten te ontbijten, wordt er gebeld. Tine komt de trap op. Zegt tegen Jan ik zag je fiets tegen de gevel staan. Ik dacht het wel. En tegen mij: weet je wat hij tegen mij zegt? Dat hij met jou heeft gebroken, maar dat hij de helft van de week op zijn kamer zit om te werken. Dat hij je alleen nog maar ziet op het werk. Ik kijk Jan aan, die rood is geworden. Een mooie truuk hoor, zegt Tine. Tegen haar doen alsof je met mij gebroken hebt, tegen mij doen alsof je haar niet meer ziet. En ze vertelt hoe ze er achter is gekomen, hoe ze op bezoek kwam op zijn kamer en merkte dat hij geen pannen en geen borden en messen en vorken had. Terwijl hij haar vertelde dat hij aan het leren was voor zichzelf te koken. Jan zwijgt en is rood. Goed, zegt Tine, dat was het. Je kan kiezen, zij of ik. Als je vanavond niet terugbent zet je nooit meer een voet over de drempel.
Ik weet niet wat ik doen moet, zegt Jan als ze weg is. Je hebt het gehoord, zeg ik: kiezen. Ik kan niet kiezen, zegt hij. Dan word ik razend. En schreeuw. Dat hij van Tine en mij verwacht dat we ons helemaal aanpassen aan zijn behoeften, dat hij ons tegen elkaar uitspeelt. Dat ik dat ook niet neem, net zo min als Tine. Ik smijt een glas naar zijn hoofd en mis. Nooit geleerd om te mikken. Hij zegt maar wat moet ik dan doen? Kiezen, zeg ik, net als wij godverdomme. En als hij me dan nog niet begrijpt zeg ik dan kies ik wel voor je, en pak de plastic bakken met al zijn papieren en mappen en smijt die over de trap naar beneden. Een uiterst bevredigend lawaai. Terwijl hij zijn spullen opraapt gooi ik ook zijn kleren nog naar beneden en doe de deur op slot.
En drink dan achter elkaar een fles wijn leeg en jank. En denk ik wil dood. Ik ben niet geschikt voor deze wereld, deze spelletjes. Stop de wereld, ik wil er af.
Natuurlijk, zegt een van de vrouwen, dat is wat je krijgt als je bijna dertig bent en nog niet getrouwd. En niet getrouwd, verbetert ze als ze me vuur ziet spugen. Al die mannen in de dertig, tien jaar ge- | |
| |
trouwd, twee kindertjes. Vrouwen die het geld verdienen terwijl zij studeerden, het huishouden deden en thuis bleven met de kinderen als zij naar hun werk gingen en naar hun politieke vergaderingen. En na tien jaar gaan ze zich afvragen of ze niets gemist hebben, als ze merken dat ze niet meer met hun vrouwen kunnen praten over hun werk, als hun vrouw niet dezelfde politieke ontwikkeling heeft doorgemaakt. En dan komen ze bij ons, die niet thuis hebben gezeten met de kinderen en nog niet verduft zijn en nog iets te zeggen hebben. Hun vrouwen verbitterd thuis achterlatend. Het is zo klisjé als wat. Maar er zijn er niet veel die dan de konsekwenties durven trekken en echt weggaan, uit hun huwelijk stappen. Tenzij wij bereid zijn om de taak van hun vrouw over te nemen.
En dat willen we niet, zeg ik, want dan zijn we over een paar jaar precies op het punt waar hun vrouwen nu zijn, en dan begint het spelletje van voren af aan.
Arme mannen, zegt iemand, die niet kunnen kiezen, die alles tegelijk willen, een vrouw voor de verzorging, een vrouw voor de spanning.
Dat willen wij ook zeg ik, wij willen toch ook iemand met wie we kunnen praten, we willen ook verzorgd worden, we willen ook alles.
Behalve dat wij nooit voor de keuze worden gesteld, zegt iemand, wij kunnen niet kiezen of we wel of niet iemand thuis hebben die voor onze kinderen zorgt en het eten klaar heeft als we thuiskomen. We zouden trouwens barsten van het schuldgevoel. Laat staan als we er daarnaast ook nog eens iemand op na houden omdat we ook spannende seks en spannende gesprekken willen. We kunnen alleen maar kiezen of we die huisvrouw willen zijn en uitgezogen worden tot het te laat is. Of de vlotte vrolijke vrije vrouw, en dan weten dat het altijd mis gaat - de paradox dat het op moet houden zo gauw het te goed gaat, dat je wordt weggegooid als het echt bedreigend wordt.
Toch zou ik niet in de schoenen van mannen willen staan, zegt een ander en we beamen dat allemaal. Als je eenmaal weet wat het is om onderdrukt te worden is er geen lol aan om dat iemand anders aan te doen. Ik zou me te schuldig voelen.
Schuldgevoel. We veren allemaal op, gaan er eens goed voor zitten. Schuldgevoel, daar weten we alles van. Experts in schuldgevoel. Schuldgevoel als we die huisvrouw zijn en denken dat het onze
| |
| |
schuld is wanneer we hem niet meer kunnen boeien. Schuldgevoel als we de vriendin zijn en medeplichtig zijn aan de ellende van zijn vrouw. Schuldgevoel vanwege zijn kinderen.
Dat is het, zeggen we, daarom passen we ons zo uitstekend aan, daarom zijn we zo plooibaar, nemen de ellende van de hele wereld op onze schouders. We begrijpen iedereen, we sterven van het begrip voor anderen. We slaan onszelf over. En als we dat eens niet doen worden we uitgespeeld tegen andere vrouwen. En dan voelen we ons schuldig.
Het maakt het in mijn werk niet makkelijker, dat ik Jan er uit heb gesmeten. Spanningen niet alleen tussen ons en de rest van de staf, nu ook tussen Jan en mij. Het geroddel en gekonkel achter mijn rug neemt toe. Als er een opvolger voor een stafdocent moet komen, waarvoor volgens afspraak een van de buitendocenten in aanmerking zou komen, worden we gepasseerd. Ik ga een paar dagen naar Londen, een van de kongressen, weg uit de toestand. Als ik terugkom hebben Jan en de andere buitendocent een deal gesloten met de staf. Jan heeft zelfs in het openbaar een anti-Rusland verklaring afgestoken. Behalve de groep studenten die voor me blijft knokken staat er niemand meer aan mijn kant. Als ik merk dat ik elke dag voordat ik werken moet met buikpijn rondloop neem ik zelf ontslag. Aan mijn studenten, die zich nu in de steek gelaten voelen, leg ik uit dat ik niet meer vechten kan, niet in mijn eentje.
In ieder geval heb ik nu de steun in mijn rug van mijn vrouwen. Het ligt niet alleen aan mij, het is niet alleen dat ik niet diplomatiek genoeg ben dat de boel om me heen polariseert in voor en tegen, waar ik ook kom. Ik zie het aan de andere vrouwen die uitgesproken zijn in hun stellingname. Als vrouw word je al wantrouwig aangekeken als je je niet stereotiep gedraagt. Als je uitgesproken links bent krijg je het niet gemakkelijker. En dan ook nog feministe. Die subversieve stukjes schrijft over seks. En vrijt met een getrouwde kollega. En zelfs een keer met een van haar studenten. En zich daar niet eens voor schaamt.
Ik zie het aan de andere feministen, die het ook niet makkelijk hebben in hun werk. Er zijn geen oplossingen, alleen overlevingsstrategieën. Werk doen dat niets met feminisme te maken heeft en dan een keurige splitsing maken tussen je werk en je politieke opvattin- | |
| |
gen. Of steeds kompromissen sluiten, je gedragen zoals andere mensen willen dat je doet. Of genoegen nemen met een marginaal bestaan, bijstand, zwart werken, schnabbelen. Of taxichauffeur worden, of timmervrouw zoals Jantien en dan werken voor andere feministen.
Jij kan altijd nog trouwen, zegt Vera die lesbies is. Alsof ik nog terug kan.
Ik begin te leren leven met het gegeven dat veel mensen zich door me bedreigd voelen. De mededocent die binnen de vijf minuten nadat hij met me had kennisgemaakt al een verhaal afstak over zijn huwelijk, dat hij zijn vrouw een hele dag per week vrij geeft om een kursus te volgen. Nauwelijks verholen haat van andere docenten. Een redakteur die ruzie met me schopt nog voordat ik mijn mond had opengedaan. Als ik vraag waarom zegt hij: je kwam zo agressief binnen. Ik leer dat mannen mijn zelfverzekerdheid zien als agressie, als een aanval. Alsof hij automaties een maat kleiner zou worden als ik me in mijn volle lengte opricht. Het is waar, zeg ik tegen mijn vrouwen, wij fungeren als spiegels die hun ego weerkaatsen op twee keer de ware grootte. Als we dat niet meer doen ervaren ze ons als kastrerende konkurrerende manwijven.
Dat mens Meuleveld komt hier niet meer de drempel over, anders smijt ik haar de trappen af, zegt de man van een vriendin. Als ik haar blauwe oog zie dat ze heeft gekregen nadat ze bij me op bezoek is geweest is me duidelijk dat hij het meent.
De universiteitskantine. Twee medestudenten, dezelfde met wie ik in het eerste jaar aktie voerde tegen de studentenstop. Damesvoetbal, belachelijk, mompelt een van hen als ze de krant lezen. Ja, zeg ik, voetbal, wat belachelijk. Maar dat pikt hij niet, wordt kwaad, probeert me uit te leggen waarom vrouwen niet kunnen voetballen zonder belachelijk te zijn en mannen wel, maar natuurlijk heeft hij geen argumenten. De andere mannen vallen hem bij. Wie heeft jullie boterhammetjes gesmeerd? vraag ik ondertussen, wijzend op de zakjes die ze bij zich hebben. Hun vrouwen en vriendinnen, inderdaad. Ik ben ook onderdrukt, briest er een. Als ik eens wil koken dan mag ik niet eens van mijn vriendin. Je moet eens op het platteland gaan kijken, daar zitten alle mannen onder de plak van hun vrouw, zegt de ander. En als een uitsmijter komt de aanwezige docent met het definitieve argument, terwijl hij met zijn wijsvinger
| |
| |
voor mijn neus zwaait. Jullie zijn geen historiese kategorie, zegt hij.
En ik merk dat ik langzaam maar zeker word waarvan ik allang werd beschuldigd. Gefrustreerd in ieder geval. Een stevige dosis mannenhaat die groeit bij elke zak die denkt dat hij me voor kan schrijven hoe ik me te gedragen heb. En lesbies? In ieder geval hou ik steeds meer van vrouwen die me nemen zoals ik ben, kwetsbaar en sterk tegelijk. En ik zie het ook gebeuren met de vrouwen om me heen. Die eerst nog zeiden we kunnen het toch ook samen doen met mannen? Als je echt wilt weten hoe onderdrukt je bent hoef je alleen maar te proberen je situatie te veranderen, niet meer als het stereotiepe wijfje rond te lopen. Dan wordt het glashelder.
De glimlachstaking, een proef op de som. De afspraak om alleen te glimlachen als je je echt vrolijk voelt. Een verbijsterend effekt. Mensen om je heen die onzeker worden. Mensen die om niks ruzie met je maken. Mannen op straat die zeggen wat kijk je sjagrijnig. Mannen op het werk die een grote bocht om je heen maken. Alleen maar dat, ophouden met glimlachen. En merken hoe vaak we dat doen, hoe het een deel is geworden van ons uniform, hoe van ons verwacht wordt dat we dekoratieve charme uitstralen. Hoe bang mensen voor ons worden als we dat niet meer doen.
Ik begrijp niet waar jullie het over hebben, zegt een keurige jonge versgetrouwde mevrouw. Mijn man vindt het goed als ik af en toe een avond weg wil, en hij is ook best bereid om af en toe een keer van zijn avondeten af te zien, dan neemt hij me mee om in de stad te eten. Jullie eisen ook veel te veel van ze, alsof ze het niet al moeilijk genoeg hebben door voor ons de kost te verdienen. We mogen ze toch ook best een beetje laten zien dat we dankbaar zijn? Al dat ontevreden gemopper van die feministes, zegt ze. Dat is niets voor mij.
Haar man die naast haar zit knikt tevreden.
Wacht maar, denk ik, tot je met twee kinderen in een nieuwbouwflat zit. Tot je man het niet meer merkt als je iets lekkers hebt gekookt. Tot je kinderen de deur uit zijn en hij kijkt niet meer naar je om en je bent te oud om nog een baan te vinden. Tot je merkt dat hij 's avonds niet overwerkt maar bij zijn jongere vriendinnetje zit die geen afwashanden heeft en die niet zeurt over de hoogte van haar huishoudgeld. Maar ik zeg het niet hardop.
Ik kom haar wel tegen, over een jaar of wat.
|
|