| |
| |
| |
Driehoek met ongelijke zijden
Ga je nog mee naar de Pieter, zegt een van de vrouwen van de werkgroep na afloop van de avond.
We hebben hard gewerkt, zeven vrouwen en drie mannen van wie er twee aardig en homofiel zijn en de derde aardig en bedeesd. Skriptie over vrouwen in deze maatschappij, waar we als themagroep aan de universiteit toestemming voor kregen na gezeik of we het verband met de klassenstrijd wel konden aantonen. Daar gaan we nu juist op studeren, zeiden we, en omdat nog niemand het verband tussen feminisme en klassenstrijd heeft aangetoond zou het wel goed zijn als wij toestemming kregen om er aan te beginnen. Maar dat was niet voldoende reden en dus produceerden we maar een papiertje waar wat blabla op stond in hun jargon, tenslotte wisten we er altijd nog meer van dan de heren die ons officieel moesten goedkeuren en nu mogen we een heel jaar werken aan vrouwen.
Ik weet het niet, ik ben moe zeg ik.
De vrouwenbeweging vult langzaam maar zeker mijn hele week op, open avonden op de Zocherstraat om nieuwe praatgroepvrouwen op te vangen, de vergaderingen van de Vrouwenkrant, stukjes schrijven, voorbereidingen voor het kongres. De praatgroep is nu afgelopen, na een jaar. We wilden andere dingen gaan doen, het bewustwordingsproces gaat vanzelf door, niet meer te stuiten. En tijdens het stencillen, vergaderen blijven we praten over onze eigen ervaringen. En dan is er Armin, ik blijf nog steeds moeder en huisvrouw tussen mijn studie door, en verder al mijn aktiviteiten om een beetje geld te verdienen naast mijn beurs, vijfhonderd gulden ekstra. Per jaar. Om een kind van tien van te onderhouden, die meer eet dan ik en meer kleren verslijt en met schoolreisjes mee moet en kadootjes moet kopen voor vriendjes en een fiets om naar school te gaan. En voortdurend zijn zijn schoenen stuk van het voetballen.
| |
| |
Kom nou maar, zegt een van de vrouwen, we maken het niet zo laat. Eén pilsje zeg ik.
De Pieter waar ik nooit iemand tegenkom die ik aardig vind behalve de mensen die ik zelf heb meegenomen. Maar ik heb nu langzamerhand geleerd om plezier te hebben met de vrouwen met wie ik werk, ik vergeet de mannen om ons heen tot ze agressief worden. Plezier hebben met vrouwen in een kroeg is tegen de kode want je komt er tenslotte om de rituele spelletjes met mannen te spelen en als je daar geen zin in hebt kun je vragen verwachten in de trant van bent u allemaal lesbies dames kan ik mijn diensten aanbieden want ik vind het prachtig hoor zo'n stelletje wijven met mekaar ik heb daar niks tegen als ik maar mee mag doen.
In de Pieter staat Josje d'r vriend te praten met - waar ken ik die goser van. Een politieke vergadering, herinner ik me, toen ik nog in het Aksiecentrum werkte en hij als bekende linkse pief kwam kijken of de boel nog te redden was. Ton. Had hij toen niet een trouwring aan, denk ik terwijl ik naar zijn blote handen kijk. Hij hangt er niet getrouwd bij, denk ik.
Ik ga er bij staan, begroet Josjes vrijer vriendelijk, zeg dag tegen Ton. Was jij niet bij Dolle Mina in dat aksiecentrum of zo, vraagt Ton. Mis, maar niet meer zó mis ondertussen en meteen staan we te praten. Over zijn politieke werk, over wat er met mij gebeurd is sinds de ondergang van het centrum. Ik vertel over mijn feminisme, als test, weet ik meteen of het wat is na vorige ervaringen waarin ik die informatie wat bangig een tijdje achterhield tot ik later toch de kouwe douche kreeg: god hoor jij ook bij die boze wijfjes ha ha, nou daar zie je nou helemaal niet naar uit.
Maar Ton is op het eerste gezicht helemaal niet tegen, zelfs geïnteresseerd en voor zover het lukt boven de jukebox uit te blèren hebben we een aardig gesprek. Eén uur, de Pieter loopt mudvol met mensen uit de kroegen in de buurt die sluiten en ik sta dicht tegen Ton aan. Helemaal niet onprettig. Voel zijn arm om me heen. Kom, denk ik, laat die arme jongen niet al het werk alleen doen en als Josje en de vrijer de andere kant op zijn geschoven staan we opeens te vrijen. Voor zover dat kan, in het gedrang.
Dan sluit ook de Pieter. Ga je nog even mee, zegt Ton haastig die me ziet aarzelen of ik naar huis zal gaan. Goed, Okshoofd, nog voller dan de Pieter, eigenlijk mogen we er niet in, maar ik zie Ton een tientje in de hand van een van de portiers schuiven en zo
| |
| |
werken we ons naar binnen. Okshoofd een vreselijke tent waar ik sinds ik volledig afgekickt ben van de subkultuur en de Amerikanen nooit meer kom. Muziek zo hard dat we alleen nog maar kunnen liplezen, wat ik in Paradiso wel aardig heb geleerd maar Ton niet dus zoenen we maar. Ik wil naar huis, zeg ik tegen Ton die me wegbrengt met zijn auto, luxe, al mijn vrienden hebben alleen maar fietsen. Hé luister, zeg ik tegen hem, ik zou je best mee willen nemen maar er zit misschien iemand op me te wachten die net van vakantie is teruggekomen, dus dat kan niet, maar ik wil wel een afspraak met je maken voor een volgende keer. Dinsdag, elf uur, in de Pieter. Een échte feministe, zegt Ton als hij met zijn hand onder mijn kleren ontdekt dat ik geen beha aanheb.
Hij komt echt als ik dinsdag om elf uur precies zenuwachtig in de Pieter zit en denk dat het onzin is, zo'n afspraak met iemand die ik nauwelijks ken. De aanval van moed die over me was gekomen toen ik hem voor het eerst in de Pieter zag heeft me nu volledig verlaten. Altijd hetzelfde, zogauw ik iemand echt aardig ga vinden en er meer van zijn reaktie afhangt glipt het initiatief me uit handen en zit ik alleen maar gespannen en afhankelijk te wachten wat hij doet. Maar hij komt en hij is minstens even verlegen als ik, de rituelen gaan hem ook niet zo makkelijk af, biecht hij op en dat is uiteraard een heel aantrekkelijke tegenstelling: Ton die bekend is en lezingen houdt voor volle zalen en die hier wat verlegen met zijn bierglas zit te draaien. Hij heeft een rode trui aan en gelukkig geen das. Ook dat is in orde.
Ga je mee naar huis, zeg ik. Ik ben niet zo'n goede minnaar hoor, de eerste keer, fluistert hij in mijn oor in de auto en ook dat vind ik uitstekend. Het is toch ook geen voetbalwedstrijd, zeg ik en dan gaat het best en ik vind hem lief. We praten tussen het vrijen door. Hij is toch getrouwd, dat is vervelend, maar hij zegt dat hij een verhouding heeft met zijn vrouw waarbij ze elkaar erg vrij laten. En ik denk dat moet ook haast wel want hoe kan hij anders pas tegen drieën thuiskomen? Als hij zich in zijn kleren hijst vind ik dat jammer, ik had liever met hem in slaap willen vallen en 's ochtends samen wakker worden, maar die keuze is er niet. Ik kom zaterdag naar je toe, zegt hij, is dat goed? Ik zeg ja met een slaperig hoofd, vergeet te vragen hoe laat zaterdag, val gelukkig in slaap met een warmgevrejen lijf tussen m'n lakens die onmiskenbaar naar neuken
| |
| |
ruiken.
Zaterdagochtend ruim ik de troep in mijn kamer op die dinsdagnacht niet zo zichtbaar was in het lamplicht maar in het schelle morgenlicht troep is. Armin logeert bij een vriendje, dat maakt het even gemakkelijker. Bij vorige vrijers, die vooral 's avonds kwamen als Armin al sliep, was dat geen probleem, maar op een of andere manier heb ik het gevoel dat het meer gaat worden met Ton, en als het enigszins kan stel ik de scène uit waarin Ton het gevoel heeft dat hij ekstra aardig moet zijn tegen Armin omdat hij z'n moeder aan het versieren is en Armin dat op zijn klompen aanvoelt en alleen maar ironies kijkt en eenlettergrepige antwoorden geeft omdat hij niet van plan is het die kerel makkelijker te maken dan strikt noodzakelijk is.
Als ik het huis even uit vlieg om boodschappen te doen, Bahasj op het hart drukkend dat ze niet vergeet open te doen of de telefoon op te nemen, en ik terugkom is Ton er nog niet. Vervelend dat hij niet gezegd heeft hoe laat hij zou komen.
Er is niets meer te doen. Huis opgeruimd. Boodschappen in huis. Bahasj vertrekt naar haar ouders. Ik draai een sjekje voor mezelf. Probeer te lezen maar dat lukt slecht. Nog een sjekje, schenk een glas wijn in wat ik had uitgesteld omdat ik niet al om vijf uur naar alkohol wil smaken als hij binnenkomt. Overweeg of ik hem zal bellen om te vragen hoe laat hij komt, maar dat lijkt me opdringerig en het laatste wat ik wil zijn is veeleisend. En bovendien weet ik niet hoe dat bij zijn vrouw zal vallen, ondanks de vrijheid die ze elkaar schijnen te geven.
Tegen achten. Ik heb een smerige doorgerookte smaak in mijn mond van alle sjekjes. Ga mijn tanden nog eens poetsen. Heeft Ton niet gezegd dat hij 's avonds zou komen? Ik heb geen honger, eten in de ijskast, voor twee personen, voor het geval ... Om tien, elf uur is Ton er nog niet en nu word ik echt zenuwachtig. Godverdomme, denk ik, straks is hij het gewoon vergeten. En dan: wind je niet op, misschien komt hij nog. Ik probeer rustig te blijven. Te denken wat maakt het uit. Maar het maakt veel uit. Ik wil iets met Ton, denk ik. Ik kom niet elke dag mannen tegen die én links zijn én lief. En aantrekkelijk. En die mij dan ook nog aardig vinden. Twaalf uur. Dit is te gek, denk ik, ik moet gewoon naar bed gaan, er niet aan denken, maar in plaats daarvan loop ik in Bahasj d'r
| |
| |
donkere kamer rondjes terwijl ik naar buiten kijk of zijn auto er aankomt. Loop dan weer naar mijn kamer waar ik tenminste niet bij elke auto die de hoek om komt mijn oren spits. Maar wachten of de bel gaat is nog erger en dan draai ik weer rondjes op Bahasj d'r kamer. Om twee uur ga ik kwaad slapen, en lig dan slapeloos te woelen en toch te luisteren en tienduizend redenen te verzinnen waarom hij niet is gekomen. Kut, godverdomme. En nou is het ook veel te laat om hem op te bellen, ik had dat eerder moeten doen. Klootzakken, zie je wel.
's Ochtends word ik wakker, grimmig en vastberaden. Niet zitten wachten tot hij iets van zich laat horen. Meteen opbellen, als z'n vrouw het niet leuk vindt - zijn probleem. Als hij het te veeleisend vindt, oké, afgelopen. En ik herhaal voor mezelf wat we in de vrouwengroep honderd keer tegen elkaar hebben gezegd. Het gaat er niet om te voldoen aan normen die we zelf niet hebben gesteld. We stellen onze eigen voorwaarden, of die nou progressief zijn of niet. Niemand dwingt ons om te voldoen aan verwachtingen die we niet zelf hebben gewekt. Dan vinden ze ons maar lastig en dominant en onaantrekkelijk.
Met Ton, zegt Ton. Hé luister eens, zeg ik, ik dacht dat we afgesproken hadden dat je gisteren zou komen. O, zegt Ton, wat vervelend, heb ik niet gezegd dat ik misschien zou komen? En ik heb vreselijk mijn best gedaan en kon maar niet wegkomen, de kamer zat hier vol met bezoek, en ik dacht steeds als ze weg zijn dan ga ik, maar ze gingen niet weg en toen was het te laat om nog te bellen. En ik had je zo vreselijk graag willen zien, lief, het was zo fijn bij je. Kan ik straks naar je toe komen?
Ik ben al gesmolten.
Eten bij de Joegoslaaf en hand in hand lopen langs de Amstel. We lijken wel vijftien, zegt Ton, we lijken wel verliefd, wat zeg ik we zijn verliefd. Dat ons dat op onze oude dag nog kan overkomen.
Kostbare uren. Weet je vrouw dat je hier bent? vraag ik aan Ton, hebben jullie daar geen ruzie over? We leven nogal gescheiden, zegt Ton, ik heb er mijn eigen kamer, maar we kunnen wel met elkaar opschieten en de kinderen ... De kinderen. Ik heb ze nog nooit gezien maar op ongelegen momenten hebben ze griep of moet
| |
| |
er een naar de tandarts, net als ik rekende op een van de gestolen uren met Ton. Een vader die voor zijn kinderen zorgt. Ik kan er als feministe onmogelijk bezwaren tegen hebben dat hij dan niet kan komen.
Ik mis hem als hij een paar dagen met de kinderen bij zijn schoonfamilie is. Leef weer op als hij in de stad is en we doorgaan met kleine uurtjes tussendoor, even samen een broodje eten in de stad. De paar stille uren na afloop van een van zijn eindeloze vergaderingen, tot het vijf uur is, het magiese uur waarin overspelige mannen hun kleren weer aantrekken, tegen hun vriendinnen kunnen zeggen dat ze de hele nacht zijn gebleven, tegen hun vrouwen dat ze 's nachts nog zijn thuisgekomen.
Een enkele keer met de auto naar Bergen, waar we langs het strand lopen of in een uitspanning met pluche kleedjes cognac drinken en praten over marxisme en feminisme of rustig naast elkaar zitten te werken, ik aan mijn studie, hij aan zijn politieke werk. Ik ken niet veel vrouwen met wie ik ook over mijn werk kan praten, zegt Ton, waar ik naast kan zitten werken zonder dat ze zich gaan vervelen. Wat hebben we het toch goed met elkaar.
Praat in de auto terug over al zijn plannen, onderzoek dat hij nog gaat doen, boeken die geschreven moeten worden, theorieën die moeten worden uitgewerkt. Werk met aktiegroepen. Er is zo veel te doen.
Op de autoradio wordt iets gezegd over alimentatie die hoger is geworden en nieuwe scheidingsregelingen. Daar zal ik over een tijd ook wel mee te maken krijgen, zegt Ton somber. Mijn hart slaat een slag over. Boem. Maar ik zeg niks, zeg niks, zeg niks.
Prachtige plannen maken we met elkaar, alles wat we willen gaan doen samen. Maar de werkelijkheid bestaat uit losse uren. Weet je dat we al zowat alles van elkaar weten behalve of we onze eieren hard- of zachtgekookt eten, zeg ik. We hebben eindeloos met elkaar geneukt en nog nooit met elkaar geslapen. Dat ene uurtje af en toe niet meegerekend dat Ton in slaap valt en ik hem om drie of vier uur wakker maak, om naar huis te gaan. Ik weet niet eens hoe je kinderen er uitzien, zeg ik. Of hoe je woont. Je kan een keer komen als ze er niet is, zegt hij. Maar ik ril en bedank. Ik zou me zo'n insluiper voelen. Haar domein. Haar kinderen.
En keer op keer slik ik het weer, als hij uren te laat komt, omdat de
| |
| |
vergadering is uitgelopen, omdat er nog in de kroeg nagepraat moest worden. Weet je, zegt hij, in de kroeg na afloop vallen de belangrijkste beslissingen. En bij een pilsje krijg ik heel wat meer informatie los dan wanneer we officieel zitten te vergaderen. Het hoort gewoon bij mijn werk. Dat is nou eenmaal de konsekwentie wanneer je in de politiek zit. En ik kan toch moeilijk tegen ze zeggen heren ik moet weg, mijn vriendin wacht op me. Waarom eigenlijk niet, vraag ik, er zegt er toch ook wel eens eentje ik moet weg want mijn vrouw wacht op me? Maar dat is een zwak argument want de meeste vrouwen van politici zijn er al jaren in getraind het eten warm te houden en nergens op te rekenen. En ik ben niet eens zijn vrouw.
Dan een kans. Lief, wat vind je er van om met Pasen drie dagen naar Parijs te gaan? Drie dagen, jezus. En Parijs waar ik maar één keer doorheen ben gereden. Dat meen je toch? vraag ik. Vindt je vrouw dat echt goed? Ik moet het haar nog vertellen, zegt hij, maar het zal wel gaan, zij was toch van plan met de kinderen naar haar ouders te gaan en we hadden al afgesproken dat ik niet mee zou gaan. Ik word in Parijs wel heel afhankelijk en onfeministies, zeg ik, want ik krijg geen woord Frans uit mijn bek en ik doe het in mijn broek als ik in een restaurant iets moet bestellen. En dan moet je later met me naar Londen, want in Londen ben ik groot en sterk.
Parijs, drie dagen, een zee van tijd die we vullen met niks. Een achteraf hotelletje met bloemetjesbehang. Ton heeft niet zoveel geld maar altijd nog meer dan ik. We doen alles wat verliefde mensen horen te doen, slenteren hand in hand en kijken naar de huizen, kijken elkaar aan boven de glazen wijn. Lopen uren rond op de begraafplaats van Père Lachaise waar de communards van de Commune van Parijs zijn doodgeschoten en dankbaar luister ik naar Ton die me ervan vertelt - mijn kennis van de geschiedenis een groot gat dat ik sinds ik tijdens de Franse Revolutie van school ben gegooid nooit meer heb opgevuld. Samen slapen in een groot piepend bed - we zullen het wel moeten weten, dat we overspel plegen, zeg ik. Een luxe, zoveel tijd, samen kunnen ontbijten.
De laatste dag in het Bois de Boulogne. We zitten in een fin du siècle-uitspanning in de zon tussen azalea's of gardenia's of hoe die zoetgekleurde bloemen mogen heten en kijken naar oude dametjes
| |
| |
die pastelkleurige taartjes eten, en gifgroene of dieprode drankjes uit kelkglazen drinken. We zwijgen. Voorlopig genoeg gezegd. Ton leest een Franse krant.
Op de weg terug vraagt hij waarom ik zo stil ben. Ik kom slecht uit mijn woorden. Dan zegt hij zelf: omdat het zo moeilijk is om terug te gaan naar af en toe een uur, na dit. Ja, zeg ik, je hebt het goed begrepen, en dan rollen de tranen toch langs mijn wangen, die ik ongeduldig wegveeg, dit is tegen de afspraak. Ik weet toch dat hij zijn best doet, dat hij getrouwd is. Ik wist toch toen we begonnen dat ik niet veel kon verwachten?
Wat zou je echt willen, zegt Ton. Laten we elkaar nu eens echt zeggen wat we zouden willen. Zonder elkaar te beloven dat dat ook kan. En dan kijken.
Geen huwelijk, zeg ik, Ton, je moet me geloven. Ik probeer niet stiekem om er toch een huwelijk van te maken. Ook niet samenwonen, dat is hetzelfde. Ik weet dat ik dat niet meer moet doen, dat het niet goed voor me is. Maar jezus, wat zou het goed zijn als ik ook eens spontaan naar jou toe zou kunnen gaan, als je niet halverwege de nacht je kleren weer aan moest trekken, als we ook af en toe een paar dagen bij elkaar konden blijven als we daar zin in hadden, als we dat getouwtrek niet hadden in de weekeinden en op feestdagen, als ik gewoon jouw vrienden kon leren kennen.
Ton knikt. Ik weet het, lief, zegt hij. Als je wist hoe graag ik dat ook zou willen. Misschien moet ik er toch over denken om apart te gaan wonen, dan zijn we in ieder geval gelijk. Misschien, misschien, het is niet zo makkelijk om zo'n beslissing te nemen, de kinderen, en ik weet niet of zij er ook aan toe is. Ik moet tijd hebben om er over na te denken.
Ik ben al minder treurig. In ieder geval ben ik niet de enige van de twee die het moeilijk heeft met de situatie. En als ik weet dat hij ook met een oplossing bezig is ben ik geduldig. Beter geen overhaaste beslissingen.
Terug in Amsterdam vallen we weer terug in het oude patroon. Moeilijker na Parijs waar we merkten hoe goed we het hadden, hoe rustig we naast elkaar konden zitten lezen, dat we over dezelfde dingen konden praten.
Sartre en De Beauvoir, zegt Ton als grap, maar Sartre hoeft niet om drie uur 's nachts terug naar vrouw en kindertjes. We schrijven
| |
| |
elkaar voortdurend brieven, hij stopt ze 's nachts in mijn bus en ik geef ze af op adressen waar hij vergadert of waar hij is voor zijn werk. Stuur maar niet naar mijn huis, zegt Ton, ook al weet ze er van, het is toch niet gemakkelijk voor haar. We moeten het haar niet moeilijker maken dan nodig is. Stapels brieven heb ik inmiddels. Bewaren, zegt Ton, voor Deel 23, Korrespondenz, MTW. De laatste weken voor de zomervakantie vliegen om. Vrouwengroepen, vrouwenkongressen, skripties over vrouwen. Ton en ik kennen elkaar vijf maanden. In de zomer zullen we elkaar een maand niet zien, hij in Joegoslavië met het gezin. Ik voor het eerst naar Femø, vrouwenkamp in Denemarken. In de zomer heb ik tijd om alles rustig met haar door te praten, zegt Ton, dan kan ik haar ook beter opvangen dan nu tussen de vergaderingen door. En ik zal je schrijven hoe het gaat.
Oké, zeg ik. En denk, als hij niet apart gaat wonen moet ik ophouden met hem. Zo houd ik het niet vol.
Femø. Een klein bootje brengt ons het laatste stuk, de auto blijft achter. Als we aankomen zien we een paar vrouwen staan. Zijn dat ze? Open gezichten, ze lachen naar ons. Feministen. Andere vrouwen lachen niet zo open naar vrouwen die ze niet kennen. Een Amerikaanse, twee Deense vrouwen. Ze helpen ons met tassen en slaapzakken.
Een groot grasveld, tien enorme olijfgroene legertenten. This is it, zegt de Deense, er is nog plaats in tent 6 aan de overkant. Daar is de plee, en daar is de kantoortent en de rest vind je wel. Ik spreid mijn slaapzakje uit op stro, glimlach verlegen naar de andere vrouwen. Een grote Amerikaanse naast me, met een kleine kleuter en een baby van een half jaar.
Anarchie. Er is bijna niets georganiseerd.
Elke dag is een andere tent verantwoordelijk voor het eten. Er is een tent met materiaal om te fröbelen. Didakties verantwoord, omdat dat moest van de Deense overheid wilden ze subsidie geven. Er is een tent om in te diskussiëren als het buiten te koud is, en om 's nachts feest in te vieren. Er ontstaan diskussiegroepen, en als iemand een thema heeft waarover ze wil praten prikt ze een briefje op de houten muur van de plee. Honderdvijftig vrouwen, veel. Ik loop onwennig rond. Word verlegen van stralende gezichten, ge- | |
| |
zichten die zonder aanleiding naar me lachen. Tien verschillende nationaliteiten. Vrouwen die alleen hun eigen taal spreken. Jongetjeskinderen die zich redden met een internationaal pow pow pow tussen de tenten en vallen over de touwen en naar hun moeders rennen om getroost te worden.
De tweede dag is het heet, en stuk voor stuk gaan alle kleren uit. Eerst alle truitjes. De tweede dag als het nog heter is alles.
De derde dag hebben we bijna allemaal wel iets verbrand en dan lopen vrouwen rond in vreemde kombinaties. Een T-shirtje boven blote billen. Een vrouw met alleen rubber laarzen aan en een grote bloem in haar haar. Ik kijk, kijk, naar al deze blote lijven. Een vrouw van vijftig die haar lange haar los laat hangen, twee vrouwen die minstens acht maanden zwanger zijn en elkaars buiken insmeren met zonnebrandolie. We versieren elkaar met kettingen die we rijgen, met sjaals, met bloemen. Vrouwen die hand in hand naar het strand lopen om te zwemmen. En in tent 5, waar de lesbiennes elkaar gevonden hebben, vrijen ze, als ze niet buiten in de zon vrijen.
's Avonds, nadat we hand in hand lopend op het strand, of alleen, de zon onder hebben zien gaan, dansen we in de grootste tent. Janis Joplin. Freedom's just another word for nothin' left to lose. Ik voel mijn lijf steeds losser worden terwijl ik dans.
Alleen dans, of met twee andere vrouwen, of opeens in een grote kring. Niet gewend om niet eerst te wachten of ik gevraagd word. Ik word een beetje zenuwachtig als ik een klein Frans vrouwtje naar me zie lachen dat er uitziet als een pot. Ik weet dat ze in tent 5 slaapt. O help, toch geen toenaderingspogingen, en ik ga dansen aan de andere kant van de tent.
De volgende morgen zit ik met haar in een diskussiegroep, Elvi, en dan vind ik haar ontzettend aardig. Een vriendelijke clown met haar malle petje op, en samen met haar en Jean, de grootste vrouw van het kamp, die op legerlaarzen loopt én aan de andere kant van het kamp karatelessen geeft, lopen we als het koud is naar de enige kroeg van het eiland. En praat er met haar over dat ik bang voor haar was. You tink ze lesbians all walk around to grab ozzer women, zegt ze met een zwaar Frans aksent en ze lacht. You tink I want you when you not want me. I am not like ze men. Over is mijn angst, en dan durf ik ook tent 5 binnen te gaan, waar er inder- | |
| |
daad net twee liggen te vrijen die zich geheel niet storen aan mijn aanwezigheid en als ik merk dat zij zich niet schamen voor mij denk ik waarom doe ik zo gek en ik kijk naar ze en denk dat het toch wel heel mooi en lief en ontroerend is om naar te kijken, naar vrouwen die van elkaar houden.
Mijn lijf wordt soepel. Mijn gezicht gaat open. Ik vergeet hoe ik er uitzie. Er is geen spiegel in het kamp, uit principe niet. Geen plaats waar ik mijn dagelijkse inspektie hou om opnieuw te konstateren wat er allemaal niet aan me deugt. Ik vergeet wat ik lelijk vind aan mezelf. Weet alleen nog dat het lekker is, koud water tegen mijn door de zon verhitte vel, de wind langs mijn kut. Ik merk dat ik anders ga kijken. Dat ik naar de oudere vrouwen niet meer kijk met de automaties schattende blik, te dik, hangborsten, maar dat ik zie hoe ze lopen, kin in de lucht, fiere ruggen en brede wiegende heupen die ik mooi ga vinden. De nieuwe vrouwen die nog steeds dagelijks aankomen zijn zo te herkennen. Aan de onwennige stijve manier waarop ze lopen zonder kleren aan, aan de manier waarop ze voortdurend zorgelijk naar beneden kijken, schattend, buik, borsten, benen. Aan de stijfheid in hun schouders en een schuwe glimlach als je ze open aankijkt. 's Avonds zingen we: vrouwen boven de veertig, gooi je korset weg en je krulspelden en je slaaptabletten. Kom maar bij ons - bij ons ben je mooi.
Een Deense journaliste in het kamp die een radioprogramma maakt. Alleen te herkennen aan de rekorder die ze op haar blote lijf draagt. Een interview met een klein Deens meisje. Hoe vind je het hier, vraagt ze. O prachtig, zegt het meisje. Alleen vind ik dat ze mannen boven de zeven niet zouden mogen toelaten. Want daar is toch niets mee te beginnen. Die pesten alleen maar en vechten.
Maar ik ben niet helemaal gelukkig. Want elke ochtend zie ik in de verte de postauto het terrein oprijden. Postman die al geen oog meer heeft voor al die blote lijven en de vrouwen vergeten ook na een dag al dat het een man is die kijkt. Binnen een matriarchaat valt schaamte weg. Ik wacht op een brief van Ton die niet komt. Elke ochtend opnieuw de spanning. Nu moet er toch een zijn. Niets. Een brief voor jou, roept Elvi, maar niet van Ton, van Armin die schrijft vanuit zijn kinderkamp in Noorwegen.
| |
| |
‘Lieve Anja. Ik heb bij een echte familie gelogeerd. Dat was erg leuk. Het gaat goed met mij. Dag. Armin’.
En elke keer als de postauto weg is zoek ik een stil plekje en kruip in elkaar. Schreef hij maar een brief dat het helemaal niet meer kan, denk ik. Liever maar weten dat het uit is dan dit slopende gewacht. En overweeg, of ik dan maar degene zal zijn om de knoop door te hakken. Maar zo vlak voor een beslissing durf ik het niet. Het kan altijd nog, denk ik. Zeven, acht dagen. Geen brief, niets. Ik stel het me voor, hoe de gesprekken zullen lopen in Joegoslavië. Misschien hooglopende ruzies. Misschien een grote verzoening en het besluit dat Ton maar moet kappen met mij.
Misschien dat hij het lef niet heeft om me dat te schrijven, net als David niet durfde. Ik ga zwemmen, alleen, dobber op mijn rug, zon in mijn ogen, tot het over is en ik weer vrolijk ben en kan genieten van de vrouwen om me heen, en kan dansen op Janis Joplin met de zekerheid dat er morgen een brief zal zijn.
Het kamp is afgelopen. Het is koud geworden, en we lopen kleumend rond in windjekken en rubberlaarzen. Het regent en het hele terrein is één groot modderbad. De moeders met kleine kinderen zijn al vertrokken. We eten dicht tegen elkaar aan, bordjes op onze knieën. Ik besluit met Elvi en Jean en een stel Nederlandse vrouwen een paar dagen te blijven in het Vrouwenhuis in Kopenhagen voordat we teruggaan.
Een paar dagen stralend plezier. Want Ton weet helemaal niet dat ik hier ben, er kan geen brief komen en dus zit ik ook niet te wachten. Ik had hem mijn adres helemaal niet moeten geven, denk ik te laat, dan had ik echt vakantie gehad.
Stort me in de boekwinkel van het Vrouwenhuis op de literatuur, Engelse en Amerikaanse artikelen. Een hele week zonder letters, alsof ik een week niet gegeten heb. Ik maak aantekeningen, voor artikelen die ik wil schrijven. Een echte intellektueel, zegt Elvi die niet begrijpt waarom ik me begraaf in de boeken. Feminisme is iets dat je leeft, daar hoef je niet over te lezen. Ik lach naar d'r.
In de geciviliseerde wereld worden alle verschillen weer duidelijk die we in Femø waren vergeten. En als Jean en Elvi en ik naar de kroeg lopen valt het ons op hoe er naar ons gekeken wordt. Jean, groot en grof en sterk, Elvi die hard moet dribbelen om ons bij te houden en steeds roept wacht op me, dit zijn de Olympiese spelen
| |
| |
niet. Ik in een tussenmaat. Potten, onmiskenbaar. En voor het eerst denk ik kijk maar, als we worden aangestaard en ik staar terug. Kroegen vervelend, dronken mannen over me heen, ik gruw wanneer de arm om mijn middel van een vette zatte Deen blijkt te zijn in plaats van van Elvi. Zeik op, zak, zeg ik in het Nederlands want behalve dat ik nu weet dat vrouwenbevrijding in het Deens kvindebevriellse heet of zo iets ken ik geen woord Deens. Als we in godsnaam dan maar een flikkertent opzoeken wordt het niet beter, al die keurige smalbebilde goedgekapte jongens die afkeurend kijken naar Jean die op haar laarzen de hele tent doorstampt, en naar mijn borsten die schommelen in mijn hemdje als ik dans. De kelners zijn onbeleefd en tot overmaat van ramp gooien we een vaasje met bloemen om. We gaan hier weg, we zijn te groot geworden voor dit soort gelegenheden, zeg ik, en treurig zwabberen we arm in arm over straat, vals de Internationale zingend met de vrouwentekst. Ik heb nu al heimwee naar Femø. Een irreëel vluchtoord, een droom die niet kan bestaan, een voorschot op een samenleving die nog moet komen, eiland waar je even kunt voelen wat je zou zijn geweest als we niet als vrouw waren opgevoed in een mannenmaatschappij, kunt voelen wat er misschien, later later, in een andere maatschappij kan. Maar nu nog niet. En na een dag of wat in Kopenhagen is mijn gezicht weer gewoon dicht en ik heb weer in de spiegel gekeken en ontdekt dat ik nog steeds een rare neus heb en lelijke tanden.
Hartkloppend doe ik de voordeur open. Katten die zich opdringen om geaaid te worden, wacht even, eerst de brief van Ton zoeken die tussen de post moet liggen. Geen brief. Jezus. Nou, dat was het dan wel en ik bereid me voor op de bekende periode van herstel die nu moet gaan komen. En dan twee dagen later, als ik het al niet meer verwacht, toch.
Lief, schrijft hij. Je bent niet uit mijn gedachten en nu ik je deze weken niet zie merk ik des te meer hoeveel onze relatie me waard is, hoever we al gegaan zijn samen. En ik herinner me je witte gezicht toen we afscheid namen, ik was die dag zelf ook bang dat dit het einde zou zijn, maar nu elke minuut hier blijkt dat ik niet zonder een relatie met jou kan en wil moest de beslissing wel vallen: ik ga apart wonen in Amsterdam.
Bahasj, die gezien heeft dat er een brief was uit Joegoslavië, komt
| |
| |
vragen hoe het is. Ziet de twijfel op mijn gezicht. Slecht? vraagt ze. Ik weet het niet, zeg ik. Hij schrijft dat hij apart gaat wonen, maar op een of andere manier geloof ik het niet. Er klopt iets niet. Lees de lange brief nog eens door. Helemaal niets over de reaktie van zijn vrouw, vreemd. Een tussenzinnetje dat hij zijn werkkamer in zijn huis wil aanhouden. Alsof dat heel gewoon is, bij je vrouw en kinderen weggaan en dan wel je werkkamer aanhouden. Ik snap het niet. Er klopt iets niet.
Wat ook wel blijkt als ik de dag erna een tweede brief krijg.
Mijn lief, schrijft Ton. Sinds ik een week geleden een brief schreef om je mijn besluit mee te delen hebben de zaken zich hier in stormachtige ontwikkeling voltrokken. Eerst een bekentenis: ik had, nadat ik op reis erg somber was geweest, tegen haar gezegd dat ik apart zou gaan wonen. Ik heb haar maar in vage bewoordingen over jou verteld, want ik wilde niet dat ze zou denken dat de beslissing door jou was afgedwongen in plaats van dat die zelfstandig door mij was genomen. Toen heeft ze een brief van jou gevonden en na een dag van heftig huilen van haar kant hebben we alles door kunnen praten, heb ik haar eindelijk het hele verhaal verteld en, beschamend voor mij, haar reaktie was zoveel beter dan ik me had voor kunnen stellen. Ze zegt dat als jij en ik echt van elkaar houden we als drie volwassen mensen een oplossing moeten vinden. En afgezien daarvan in ieder geval al de volgende afspraken: we hebben een volledige openheid van opbellen, en ik kan nu ook hele dagen (plus nachten) bij jou zijn. En alles in volledige openheid.
Wat nou weer, vraagt Bahasj. Ik word gek, zeg ik. Nou gaat hij toch weer niet apart wonen en nou blijkt dat ze alleen maar iets vaags over mij heeft gehoord en nu krijgen we toestemming om elkaar te zien, en alles open, ik dacht dat het al open was.
Nou krijg ik pas goed buikpijn van de zenuwen.
Ton belt als ze terug zijn. Luister, lief, zegt hij, morgen tussen een en twee uur ben ik bij je, dan kunnen we praten. Morgen, zeg ik cynies. Een heel uur? Ik dacht dat we nu alles mochten. En ik denk wel dat je langer nodig hebt om me alles uit te leggen. Ik hang op als hij ingewikkelde ekskuses begint te stotteren, de spanningen thuis, en niet meteen te hard van stapel lopen, en hij heeft morgen ook andere afspraken. Val huilend in bed. Godverdomme, weer hetzelfde gezeik. Geschipper, kompromissen, uurtjes tussendoor. Ik moet er mee ophouden, denk ik. Hier word ik gek van.
| |
| |
Als Ton er de volgende dag is ben ik cynies, afstandelijk, maar hij zit daar als een kleine jongen die stoute dingen heeft gedaan.
Hoe komt het dat ik dacht dat ze het wel wist, en nu blijkt dat ze nog helemaal niet doorhad hoe de zaken stonden? Ik heb je toch niet gezegd dat ik haar alles zou zeggen, zegt Ton, dat hoefde toch niet, het had haar maar onnodig pijn gedaan en ... En dat apart wonen, vraag ik, wat maakt het uit dat ze nu alles weet en eerst niet? Waarom wil je nu niet apart wonen? Ik heb nog niet besloten dat ik niet apart ga wonen maar als we nu alles zo kunnen regelen dat we elkaar echt kunnen zien en dat ik 's nachts ook kan blijven dan hoef ik toch niet apart te gaan wonen en de kinderen ... en we willen toch niet samenwonen dus wat maakt het uit of ik daar woon of alleen ... Ze wil met je praten, ze wil morgen hier komen, het is toch mogelijk dat het lukt, zonder dat we drastiese veranderingen moeten forceren, zegt Ton hoopvol. Ik laat mijn hoofd hangen. Voorzie weer eindeloze toestanden, onduidelijkheid, spanningen. Ik zou nu moeten zeggen rot maar op want je belazert de boel, maar ik denk het alleen maar, niet moedig genoeg om die stap te nemen.
|
|