| |
| |
| |
De prins op het witte paard
Aanvallen van bestaansangst. Ik kom nooit meer aan het werk, denk ik. Besmet door twee ontslagen, het welzijnswereldje in Amsterdam een kliek, iedereen kent iedereen. Ik krijg geen werk meer. Zie me voorgoed in de WW of in de bijstand. Een minimum bestaan, gevuld met cheques van de sociale dienst eens per week, thuis zitten voor de kontrole, stempelen op het arbeidsbureau, solliciteren naar banen waar ze me toch niet aannemen en waar ik toch ook niet zou willen werken.
Ik duik onder in mijn bruine hol. Leer weer van geleend geld te leven in plaats van van een echt salaris, tot ik weer WW krijg. Bestaansangst. Er zit geen bodem in mijn leven. Geen werk, geen politiek onderdak. De twee kollega's gaan door met hun studie, hebben hun relaties. Ik voel me ontworteld. Begrijp niet waarvoor ik leef. Begrijp niet wat er gebeurt steeds. Ben ik echt te eigenwijs? Kan ik niet diplomatieker zijn, mijn mond houden, doen wat van me verwacht wordt? Ik hang nog wat in de buurt van de aktiegroepen, die nu ook het centrum kwijt zijn. Maar de fut is er uit. Weer overnieuw beginnen. Het lijken zulke ontzettend naïeve jonkies allemaal, zonder kinderen om op te voeden, zonder bestaansangst. Met beurzen of onderhouden door hun ouders of tevreden met een half zwerversbestaan. Niet nadenkend over later, want later komt wel in orde. Ik voel me oud, leef al in het later, zie geen toekomstperspektief waar ik naar toe kan leven. Jaloers op de mensen die terug kunnen vallen op een relatie.
Als de nood het hoogst is is de redding nabij, zegt Bahasj als ik weer eens een avond bij haar zit te zeiken. Het gebeurt nooit meer, zeg ik zwartgallig. Al is het statisties gezien niet erg waarschijnlijk dat ik nooit meer een man tegen het lijf loop die ik aardig vind, gezien mijn verleden. Maar iemand die niet getrouwd is, en niet in het buitenland woont, en niet rechts is, en dan ook nog aardig en aantrekkelijk? Bahasj, we hebben de hele marktsituatie tegen ons, zeg
| |
| |
ik. Alle mannen zoeken meisjes die jonger zijn dan zijzelf. Alle aardige mannen die om zouden willen gaan met meiden van ver in de twintig zijn getrouwd of wonen samen. Als die ons nog willen zijn we bijvriendinnetjes voor de lol, om weg te gooien zodra we te veel willen. Als ze niet getrouwd zijn proberen ze ons zo gauw mogelijk tot huisdieren te temmen. Of het zijn kneuzen die niks met hun emoties kunnen, bij wie je na een maand kapot bent gelopen op een ondoordringbare muur. Een ruime keuze, jank ik met dikke alkoholische tranen over mijn wangen. Kut.
Maar als de nood het hoogst is is de redding nabij en als in een Sterreklame met de violen die spelen op de achtergrond verschijnt David. Vriend van een van de kollega's, meegenomen als we zo doorgedraaid zijn van alle bezwaarschriften formulieren nieuwe taktieken verzinnen dat we het er bijna bij neergooien, dan het centrum maar naar de knoppen, dan maar ontslag. David komt ons helpen, luistert naar de haast onontwarbare kluwen van juridiese verwikkelingen. Schrijft wat punten op een papiertje. Als jullie nu eerst eens alle punten uit de ontslagbrief schriftelijk weerleggen, en jullie gaan dan naar het arbeidsbureau en dan ... Ik zak weg in zijn ogen die trillingen teweeg brengen in mijn maag. Zijn handen, groot en smal en een beetje trillend. Erg levendige handen. We maken een wandeling over het strand om uit te waaien. David voetbalt met Armin. We draaien cirkels om elkaar heen, de lucht tussen ons in elektries. Een elastieken navelstreng die ons naar elkaar toetrekt. Het lijkt of er vonken tussen onze handen overspringen als we jenever zitten te drinken in het strandpaviljoen om weer warm te worden. Sorry, zegt hij als hij tegen me aanbotst bij de uitgang. Ik voel nog minuten later de plek waar onze handen elkaar aanraakten, heet. Ik nodig hem uit om te komen eten de volgende dag. Voeg er snel aan toe dat hij de kollega's mee kan nemen als hij dat wil. Goed, zegt hij, tot morgen.
Het is weer gebeurd, meld ik bij Bahasj. Helemaal. Ik ben helemaal in de war. Daas, geobsedeerd. Kan aan niets anders denken. Piekeren of ik niets zit te projekteren, iets voel dat hij niet voelt. Is hij getrouwd? vraagt Bahasj nuchter. Nee, zeg ik, maar hij woont samen. Zijn vriendin is naar de wintersport, ze komt voorlopig niet terug. Als hij de volgende dag komt ben ik bijna verlamd van de
| |
| |
spanning. Struikel over mijn voeten, gooi een wijnglas om, weet niet wat ik zeggen moet. Zijn de kollega's niet meegekomen? vraag ik. Ik heb ze niet gevraagd, antwoord David. Een bekentenis! Hij wil met me alleen zijn. We worstelen ons door het eten heen. Lekker, zegt David. Ik proef niks. Het bed de enige plaats om op te zitten. Gelukkig. Armin gaat slapen. We draaien een plaat. Ik wacht af. Al mijn geëmancipeerde moed en initiatief hebben me verlaten. Het betekent te veel. Ik durf alleen maar zelf te beginnen als ik niet bang ben voor een afwijzing. We zitten zwijgend naast elkaar, de vijf centimeter tussen ons in levend van de spanning. Tot ik heel voorzichtig zijn hand op mijn haar voel en we zuchtend tegen elkaar aanzakken handen mond huid. Ogen dicht alsof we verdrinken.
Een week. David werkt niet, ik ook niet, we hebben alle tijd. Slapen neuken praten neuken praten slapen. Eten. In de kroeg zitten en elkaar boven de jenever aanstaren. Praten. De dagen vloeien vol. We krijgen niet genoeg van elkaar. Horen elkaar uit over ons verleden, over onnozele dingen. David heeft zijn studie opgegeven. Zit nu thuis, speelt piano en leest Wittgenstein en Hermans. Af en toe een vakantie waarin hij bergen beklimt. Ik volg met mijn vinger het litteken op zijn schouder, zijn zwakke schouder die maakte dat hij eens van een berg afviel met een uit de kom gedraaide arm. Ik voel de val in mijn buik, een misselijkmakend gevoel. Kus alle pijn weg die hij eens heeft gevoeld. Een week. Waar leef je van? vraag ik. Lin heeft een baan, ze tikt, zegt hij. Een pijnlijk onderwerp, Lin. Ik durf niet door te vragen. Vraag niet wanneer ze terug zal komen, wat er dan zal gebeuren. Laat het aan hem over.
Mijn werkloosheid is opeens geen probleem meer. Mijn politieke dakloosheid onbelangrijk. Verschoven naar later.
Een week. Vrijdagsmiddags zegt hij dat hij over een uur weg zal gaan. Dat Lin thuiskomt met de trein. Ik zeg niets, vraag niets. Zelfs niet wanneer hij weer zal komen. Je hebt tijd nodig om het haar te vertellen, zeg ik alleen begrijpend. Hij knikt.
Als hij weg is houd ik op met leven. Ik ga het huis bijna niet uit uit angst dat hij net belt als ik weg ben. Ik wacht, op de telefoon, op de bel van de deur. Ik loop rondjes of zit verstijfd op mijn bed. Probeer te lezen, maar mijn ogen glijden mechanies over de letters zon- | |
| |
der iets op te nemen. Zelfs Hermans, die ik heb gekocht omdat het zijn lievelingsschrijver is. Maar als hij een paar dagen later terug is en we weer gevrejen hebben is alles goed, pijn en angst vergeten. Lichamen al vertrouwd alsof we elkaar jaren kennen. Ik ken al zijn moedervlekken, elk haartje, elk vlekje, elke geur. Ik weet precies wat al zijn bewegingen betekenen, elk geluid. Ik heb Shaun teruggevonden, Bob, Michael. De beste minnaar die ik ooit heb gehad, zeg ik en deze keer meen ik het.
Hartslag die gelijk loopt als we zwetend na liggen te hijgen, lachend om dit feest.
Hij komt en gaat, onvoorspelbaar. Ik merk dat hij het niet prettig vind als ik vraag wanneer hij weggaat, wanneer hij weer zal komen. Ik leer te improviseren. Durf pas om vijf uur te vragen of ik voor hem ook een karbonaadje mee zal nemen. En weet dan nog niet of hij blijft slapen. Vindt Lin dat niet vervelend? vraag ik voorzichtig. Nee hoor, zegt hij. We hebben geen bezitsrelatie.
Dat is duidelijk. Hij mag in geen geval het gevoel krijgen dat ik een bezitsrelatie wil.
Hij praat over zijn verleden. Zijn vorige vriendin, van wie hij veel heeft gehouden. Waarom ging je bij haar weg? vraag ik. Ik durfde het niet meer, zegt hij, het werd te veel, te emotioneel. En huilt dan opeens, knersend, alsof hij verroest is. Ik houd hem vast wieg hem streel hem. Dit is me al in jaren niet gebeurd, zegt hij terwijl de tranen blijven lekken. Niemand die me zo goed begrijpt. Niemand met wie ik zo goed kan praten. Alles komt weer boven.
Maar laat je mij nou ook zitten als het je te veel wordt? Nee, zegt hij, dat kan niet. Als ik bang word kom ik gewoon naar je toe. Als je me vasthoudt is het over.
Dan lachen we weer. Sentimenteel ben ik, zegt hij. Nee, emotioneel, zeg ik. Dat mag toch?
Hij vertelt over Lin. Een heel andere relatie dan met zijn vorige vriendin en met mij. Vroeger neukten we twee keer op een dag, zegt hij. En nou? vraag ik voorzichtig? Ik hoef niet meer zo erg met haar, bromt hij met zijn hoofd in mijn nek. We hebben een soort - kale relatie haast. Rustig, we hebben elkaar niet zo veel te zeggen. Ik praat niet veel met haar. Maar ik durf haar niet in de steek te laten. Ze is nog zo afhankelijk van me. Ze moet eerst een beetje meer
| |
| |
op haar eigen poten gaan staan, weer aan haar studie beginnen of zo. Eigen vrienden vinden.
We hebben geen haast, zeg ik als ik dat hoor, vol meegevoel voor Lin. De rustige zekerheid dat ik vrouw nummer één ben, dat hij van mij echt houdt. Hij hoeft het niet eens te zeggen, ik voel het aan zijn lijf. En hij zegt, als ik met jou gebeld heb loop ik thuis de hele dag met een erektie weet je dat?
We rijden met een vriend mee, een dag naar Antwerpen. Hand in hand, we kunnen nauwelijks van elkaar afblijven. Eten paling in het groen en mosselen. Een lichte roes van het Belgiese bier. In trance haast. De eerste dag dat we zonder jas buiten kunnen lopen. We zoeken wanhopig naar een plek om te neuken maar in heel Antwerpen kunnen we niks vinden. Het scheepvaartmuseum in de haven tenslotte, waar tenminste donkere plekjes zijn en we steunend tegen elkaar op staan te wrijven terwijl we belangstelling voor maquettes van schepen veinzen. Maar de suppoost heeft ons door, loopt wantrouwig achter ons aan. Tot we terugrijden naar Amsterdam en daar in mijn vertrouwde bed vallen en eindelijk onze gang kunnen gaan.
's Nachts gaat hij terug naar huis. Ik heb het Lin beloofd, zegt hij. Ze is een beetje overstuur. Ze kan het niet meer zo goed aan. We zullen toch eens een oplossing moeten vinden. Ik knik. Ik kan het ook niet meer zo goed aan. De overgang tussen de ekstase wanneer hij er is en de doffe verlamming waar ik in val als hij weg is.
Lin belt op, dat ze met me wil praten. David is er als ze belt. Is dat nou nodig, vraagt hij. We hoeven er toch niet dramaties over te doen. Maar een uur later staat ze op mijn stoep. David schiet als een haas naar buiten. Jullie zoeken het maar uit, zegt hij, ik ga vast naar huis. Trillerig schenk ik sherry voor Lin in. Ik vind haar aardig, dat valt tegen. Ze heeft een papieren bloemetje voor me meegebracht. Weet je, zegt ze met een bibberig stemmetje, dat hij met een andere vrouw neukt kan me niet zoveel schelen, maar ik word helemaal gek van niet weten waar ik aan toe ben, nooit weten wanneer hij thuiskomt, nooit weten wanneer hij weggaat. Heb ik net eten gekookt en plotseling staat hij weer met zijn jas aan, ik kan daar niet meer tegen. Ik ook niet zo erg, zeg ik. Maar hij zei dat jij daar aan gewend was. Dat zegt hij van jou ook, zegt Lin. We giechelen over
| |
| |
onze sherry heen. Hebben inmiddels een fles op, ik ga wiebelig aan de overkant een nieuwe halen. Gek hoe de spanningen wegvallen als we met elkaar praten. David belt op, dat hij honger heeft, of Lin al naar huis komt. Nee, zegt Lin, ik zit hier lekker, vreet maar een stuk uit de muur. Lachen naar elkaar. Een heldendaad van Lin die ze zich niet veroorloofd zou hebben als hij vervolgens kwaad naar mij had kunnen lopen. Maar nu kan er niets gebeuren. We laten ons tegen elkaar uitspelen, konkluderen we. We durven geen van tweeën eisen te stellen of ruzie te maken. Want op dat moment kan hij altijd naar de ander lopen. Dit kan niet zo blijven duren, zegt Lin. Hij zal eens moeten kiezen. Ik knik. Geheime gedachten. Als hij kiest kiest hij voor mij. Hij heeft het prakties gezegd. Dat zijn relatie met Lin afloopt, dat hij genoeg heeft van haar afhankelijkheid. Dat hij bij mij zichzelf terugvindt. Maar ik zeg het niet hardop, om Lin niet te kwetsen, denk ik hypocriet.
Als we elkaar nou zolang een beetje helpen, zeg ik. Van hem eisen dat hij duidelijke afspraken maakt. En we kunnen er alletwee voor zorgen dat hij zich er aan houdt. En we kunnen met elkaar afspreken dat wanneer we er stuk aan gaan dat we dan mogen bellen. Oké, zegt ze. Ik weet niet of het lukt maar we kunnen het proberen. Als ze naar huis gaat zoenen we elkaar, dronken. Dit was best leuk, zegt ze. Moeten we misschien vaker doen. Ik weet niet of ik je echt aardig vind, maar als we zo bij elkaar zitten, David ergens anders ... Laat David maar vaker voor zijn eigen kostje zorgen, zeg ik. Daar wordt hij een grote jongen van.
Een week of zo houdt David zich aan zijn afspraken. Maar hij is somber. Het gaat niet goed, zegt hij. Lin kan het niet aan. Wat blijkt als ze rare dingen gaat doen. Het bed in duikt met de beste vriend van David, met een man meelift die haar zowat aanrandt en die ze dan zijn gang laat gaan nadat ze hem vijfentwintig gulden heeft afgetroggeld. David geeft geen tekenen van jaloezie, maar kijkt duister. Wordt woedend wanneer ze hem midden in de nacht dronken opbelt terwijl hij bij mij is. Antwoordt kortaf ja, nee, nee, morgen. Hangt weer op. Duikt zuchtend in mijn armen. Er moet iets gebeuren, zegt hij. Ik denk dat ik een paar weken naar Duitsland ga, werken. Dan hebben we meteen weer geld voor de komende tijd. En kan ik een tijdje nadenken.
De twee weken voordat hij tenslotte naar Duitsland zal gaan ver- | |
| |
vliegen. Ik loop permanent met een gewicht van lood in mijn buik dat zelfs niet meer verdwijnt als ik David in mijn bed heb.
De dag dat hij weg zal gaan zitten we zwijgend naast elkaar te ontbijten. Ik heb steeds verwacht dat we iets zouden afspreken. Ik wil gerustgesteld worden, maar David zegt niets en ik durf niets te vragen. Schrijf je me als je in Duitsland bent, is het enige wat ik durf te vragen. Nee, zegt hij, ik schrijf nooit, niemand. En bovendien berg je me dan op in je archief, net als je andere vrijers, met een elastiekje er omheen. Een toespeling op de grote doos met brieven van Eli en Shaun en Michael.
Nog een half uur voordat hij weggaat, en David leest de krant. Ik voel opeens een waanzinnige woede in me stormen. Razend ben ik. Is dat alles wat je hier wilt doen, zeg ik, de krant lezen? Wat wil je, vraagt hij vermoeid. Nou, we zouden bijvoorbeeld kunnen praten. Waarover wil je het hebben, vraagt hij. Bijvoorbeeld over hoe het nu verder gaat, met ons, met jou en Lin. Je weet dat ik daar nu niets over te zeggen heb, zegt David koel. Ik zie opeens zwart van drift. Scheur de krant uit zijn handen. Ga thuis maar de krant lezen, schreeuw ik. Bij Lin. Die pikt alles van je. Ik niet.
Goed, zegt hij afgemeten, trekt zijn jas aan terwijl ik verstijfd toekijk. Slaat de deur achter zich dicht.
Dan slaat de woede om in angst. Misselijk van angst. Wat heb ik gedaan, denk ik. Loop naar de telefoon, bel zijn nummer. Lin, ik heb ruzie gemaakt met David, kun je alsjeblieft zeggen dat het me spijt, dat ik het zo niet bedoelde. Kun je alsjeblieft vragen of hij meteen even belt als hij thuis is? Ik zal mijn best doen, zegt Lin. Haar stem klinkt vrolijk.
Ik lig steunend op mijn bed, wachtend op de telefoon. Er gebeurt niets. Ik bel nog eens. Weer Lin. Ik heb het hem gevraagd maar hij zei niets, zegt ze. Hij is nu de deur uit, boodschappen doen. Ik geloof dat hij erg kwaad is. Wil je het alsjeblieft nog eens vragen, zeg ik nu huilend. Ja hoor, zegt ze, nog vrolijker dan eerst.
Ik wacht, wacht, versteend, een klomp pijn. Hij belt niet. Midden in de nacht denk ik dat ik gek word. Ik bel. Hoor de telefoon eindeloos overgaan. Lin. Alsjeblieft, zeg ik nauwelijks hoorbaar. Hij wil niet, zegt Lin. Je kan maar beter gaan slapen. Je moet het hem vragen, dring ik aan. Ik houd het niet uit zo. Ik hoor haar voetstappen, zijn stem ver op de achtergrond, weer voetstappen, de hare. Het
| |
| |
spijt me, zegt ze, hij wil echt niet. Ik schrijf een brief, dat het me spijt, dat ik gek was, dat ik niet wist wat ik deed, dat ik niet zonder hem kan, dat ik van hem hou. Zet mijn zonnebril op om mijn gezwollen huilogen te verbergen en breng de brief naar zijn huis waar ik hem in de brievenbus laat glijden. Zo krijgt hij hem nog net voor hij weggaat.
Ik leef op valium, op drank. Ziek. Ik schrijf lange brieven. Krijg weer hoop. Zo kan het niet afgelopen zijn, denk ik. Niet na zo'n onbenullige ruzie.
Jeuk aan mijn kut, trichomonas. David moet ook behandeld worden. Hij zit in Duitsland, zeg ik tegen de arts. Krijg pillen voor hem en geef die mee aan een vriend van Bahasj die ook naar Duitsland gaat om er te werken, met een doos chocola en nog meer brieven. Ik krijg geen enkel teken van leven terug, maar verwacht dat ook maar half. Ik weet dat hij van plan was om na een week of drie het weekeind naar Amsterdam te komen. Ik wacht, treurig. Durf niet naar zijn huis te bellen om te vragen of hij daar wel is. En denk, als hij niet komt, dat het is omdat hij nog meer tijd nodig heeft om na te denken. Laat dan voorzichtig tot me doordringen dat het misschien wel afgelopen is, dat hij me niet meer wil.
En kom hem dan zomaar, helemaal onverwachts, tegen in de Ferdinand Bol als ik boodschappen doe.
Dag, zeggen we tegen elkaar, alsof er niets aan de hand is. Was je hier in de buurt, vraag ik dom. Ja, zegt hij. Ik was het hele weekeind al van plan om naar je toe te komen. We lopen hand in hand naar huis. Mag ik bij je blijven, vannacht, vraagt hij. Natuurlijk, zeg ik. Onze lijven begrijpen elkaar. We halen onze honger in. Vertel me over Duitsland, vraag ik. En hij vertelt over het zware werk, de kale slaapzaal die bijna louterend werkte. Dat hij me bijna heeft geschreven maar niet durfde omdat hij nog steeds niet wist wat hij nu moest zeggen. Dat hij me soms vreselijk miste en dan weer dacht ik wil nooit meer iets met die wijven te maken hebben, met haar niet, met die ander niet.
Heb je je pillen geslikt? vraag ik. Nee, zegt hij. Dat zou al haast een beslissing zijn. En ik dacht, ik wil nooit meer vrijen, met niemand, dus het maakt toch niet uit. Zal je ze nou wel slikken, zeg ik.
| |
| |
Natuurlijk, zegt hij. Moet je Lin niet bellen dat je hier bent, vraag ik. Nee, zegt hij, dat begrijpt ze wel. We vallen in slaap. Ik breng hem naar de bus waarmee hij weer naar Duitsland zal gaan, nadat we een laatste keer hebben gevrejen, intensiever en treuriger dan ooit. We staan in het donker op de bus te wachten. Over een paar weken kom ik definitief terug, zegt hij. Dan heb ik ook een beslissing genomen. Ik zal het je laten weten voordat ik terugkom, ik zal je schrijven, ik beloof het je. Ik lach. Straks lig je toch nog met een elastiekje er omheen in mijn doos, fluister ik. Ik schrijf maar een heel klein briefje, zegt hij. De bus komt. De andere mannen roepen naar hem. Laat dat wijf nou eens los, in Duitsland kan je ook naaien. Ik kijk niet meer om als ik wegloop.
Vier, vijf weken voorbij. Nog geen bericht van David. Het duurt langer dan ik dacht. Een van de kollega's komt langs. Ik was vorige week met David en Lin op de Loosdrechtse plassen, zegt hij. Met David? vraag ik, terwijl ik mijn gezicht wit weg voel trekken. Wist je dat dan niet, vraagt hij verschrikt, hij is al twee weken terug uit Duitsland. Ik wacht tot hij weg is. Loop naar de telefoon. Bel het vertrouwde nummer. Met David, zegt hij. Met Anja, zeg ik, David, misschien kun je me uitleggen hoe de zaken staan. Nou, zegt hij, dat is wel duidelijk dacht ik. O, hoor ik mezelf zeggen, goed, dag David, en hang op.
Bahasj komt verschrikt aanlopen als ze mijn geschreeuw hoort. Wat is er? vraagt ze. Maar ik kan het niet uitleggen, kan alleen maar jammeren als een ziek beest, mijn hoofd tegen de muur. Bahasj maakt thee voor me, zoekt de valium voor me op. Pijn, pijn, ik kan niet meer denken, weet alleen dat ik van de pijn af wil. Ik wil dood, zeg ik tegen Bahasj. Bahasj, ik wil dood. Ik wil niet meer leven, ik kan het niet. Ik wil dood. Ik wil er uit. Ik wil niet meer. Ik kan niet meer.
Valium, drank, slaaptabletten. Ik ben aan het afkicken als van een verslaving. Cold turkey, noemen ze dat, van de verslaving af komen door plotseling op te houden, geen hulpmiddelen, geen substituut om de aanvallen te verzachten. Rauwe pijn, ik word er in ondergedompeld, kom weer boven. Koele lucide momenten waarop ik haarscherp zie hoe alles in elkaar zit. Hoe ik toch te veel verwacht heb, toch de hele reden van mijn bestaan in een andere persoon heb
| |
| |
geprojecteerd. En nuchterder, wat een klootzak David eigenlijk is, die twee vrouwen tegen elkaar uitspeelt, van elk het beste krijgt zonder bang te hoeven zijn dat hij alleen komt te zitten. De verzorging en de zwijgende opvang van Lin, zijn bedje gespreid en zijn eten gekookt. En dan bij mij spanning en seks en emoties.
Ik zie hoe ik hem heb belazerd door me aan te passen aan de situatie, de vrolijke vrije vrouw te spelen die het allemaal wel aankon. En mezelf belazerde.
Pijn die onverwachts weer terugkomt als ik denk dat het al over is, als ik een boek zie van Wittgenstein in een etalage, als ik in een kroeg kom waar we samen hebben gezeten, iemand een plaat opzet. Een vlijmscherpe pijn door mijn buik, messen in mijn handen en polsen terwijl ik naar adem zit te happen. Wat duurt het lang. De herinnering aan onze lijven die elkaar niet konden bedriegen. Het is niet waar, denk ik, dat waren geen leugens, mijn huid bloed vingertoppen laten zich niet bedriegen. Mijn kut weet het beter.
Herstellen. Leven per dag tegelijk. Op mijn buro vind ik op een dag de Notes from the Second Year, feministiese literatuur uit Amerika die ik kocht omdat ik vond dat ik op de hoogte moest zijn van de vrouwenbeweging. Een van de aktiegroepen tenslotte.
Ik vind een stuk over liefde, van Shulamith Firestone. Vreemd, een aktiegroep die schrijft over liefde. Onze zwakke plek noemt Shulamith het, de onderbuik van de politiek, weggestopt in wat we het privé-leven noemen. Ik lees, gefascineerd. Ze schrijft over mij. Over alle katers na afloop van verhoudingen met mannen. Over de seksuele revolutie die wel seksueel is maar niet revolutionair. Over hoe we ons laten uitbuiten, uitspelen tegen elkaar. Alles in naam van de liefde die we nodig hebben. Die mannen ook nodig hebben maar zij willen het niet weten. Willen niet afdalen tot de lagere kaste die wij zijn. Zetten in plaats daarvan af en toe een vrouw op het kant en klaar gekochte voetstuk, voor een tijdje. Zodat hij haar niet in haar ogen hoeft te kijken.
Het probleem van elke man, zegt Shulamith, is hoe hij vrouwen zo ver krijgt dat die wel van hem houden zonder dat hij zichzelf op dezelfde manier hoeft te investeren.
Liefde tussen ongelijken is onmogelijk, zegt ze. En we zijn ongelijk. We houden de ongelijkheid in stand door hun spelletjes mee te spelen, op hun voorwaarden in te gaan, omdat we zo bang zijn zonder
| |
| |
liefde te moeten leven. We verkopen ons beneden de prijs. We nemen genoegen met surrogaat omdat we bang zijn voor eenzaamheid. De seksuele revolutie een valkuil waar we blindelings in lopen. Vroeger lieten we ons vertellen dat we slecht waren omdat we wel neukten. Nu laten we ons vertellen dat we slecht zijn omdat we niet neuken. Een imitatie van mannengedrag die ons niets anders oplevert dan de emotionele armoede waar mannen onder leiden. Onze behoeften aan warmte en kontakt gekanaliseerd in vervelende mechaniese seksuele gymnastiek.
Of als het ons met veel moeite lukt ‘to psyche him out’, om hem open te breken, dan vlucht hij weg, in een hysteriese angst voor te veel binding. We hebben er genoeg van. Er zijn geen oplossingen zolang we onderdrukt worden, schrijft Shulamith. Face it, baby. Face it. Er zijn geen oplossingen. We kunnen kiezen tussen een paar mogelijkheden. We kunnen de liefde uit ons leven bannen, wat zo pijnlijk is als het afsnijden van je neus om je gezicht te straffen. We kunnen teruggaan naar de traditionele spelletjes en onszelf tegenkomen als verbitterde dertigjarigen die zich beklagen dat alle mannen klootzakken zijn. We kunnen wachten op de enkele man die bereid is om zijn privileges op te geven en verwachten dat we zullen moeten vechten om een plaatsje op de wachtlijst. We kunnen proberen relaties aan te gaan met vrouwen, áls we dat kunnen, met alle risiko's die mislukte relaties voor de beweging met zich meebrengen. We kunnen betere seksuele relaties opbouwen met onszelf en onszelf bevredigen, ons er bij neerleggen dat seks met iemand anders niet voor ons is weggelegd.
Ik huil. Om de hardheid waarmee het er staat. Er is geen prins op het witte paard. Er is geen oplossing. Maar ik ben de enige niet die worstelt met dezelfde dilemma's.
Ik ben niet alleen.
Ik ben niet alleen.
Ik ben niet alleen.
|
|