Maas-Sluysse meeuwe-klagt,
(1735)–Frank Metaal– Auteursrechtvrijbehelzende verscheide geestelyke gezangen en gedichten met noch een korte aanmerkinge over de tegenwoordigen liefdeloozen tyd, waar inne de ware liefde nauwelyks te vinden is
1 Ioh. 2: vers 15, 16, 17, 18.
En hebt de Werelt niet lief, noch het geene in de werelt is: Soo ymand de werelt lief heeft, de liefde des Vaders en is niet in hem. | |
[pagina 194]
| |
ende de grootsheyd des levens, en is niet uyt den Vader, maar is uyt de wereld
| |
Stem: Ik ging lestmaal op eenen morgen. Of: Ach treurt met myn bedroefde Schapen.1
EY wilt de werelt niet beminnen,
Noch yet het geen de werelt is,
Soo iemand draagt de werelt binnen,
Hy tast de de liefde van God mis;
Want al de de dingen
Die werelt geeft,
Syn zeer geringe,
En die haar aan kleeft,
Sy namaals smarte heeft.
2. 't Is maar begeerlykheid der oogen
Ende begeerlykheid des vlees:
De ned'righeid kan zy niet doogen:
Maar stygt hooge zonder vrees;
Grootsheid van leven:
Gaat van God niet uyt:
Maar zulken geven
Uyt de weerelt spryt:
Dat niet als quaad beduyt.
3. Het werrik zal zyn Meester loonen:
Want de werelt die gaat voorby:
Haar heerlykheid zal niet lang tooneen:
Maar spoedig raken aan een zy?
Maer die Gods wille
Boet blyft eeuwiglyk,
Al 's werelts grille,
| |
[pagina 195]
| |
Open tot een strik,
Die noyt en raekt aen stik.
4. Kinderkens van de laetste uyre
Is de sandloper lang gekeert,
De rest en sal niet lange duyren
Dit heeft ons Pauwelus geleert,
Over veel jaren
Nu is 't soo veel naer,
De tyd sal baren
Een zeer droeve maer,
Voor die word 's werelds paer.
5. De tyd is 't kostelykste van alle
Want eens ge-eyndigt komt niet weer,
Hoe schrickelijk sal 't haer bevallen
Die leven na 's werelds begeer,
In 't laest der dagen
Sorgeloos te gaen,
Die dat durft wagen
Sal sijn straf ontfaen,
Als 't laetste eynd komt aen.
6. Dan sal de wereld haer verlaten,
Met al haer pragt en pronkery,
Grootsheid van uwen hoge staten,
Siet toe gy sult niet raken vry,
Soo gy blijft rusten
In de wereld staeg,
In uwe lusten
Voldoet alle daeg',
Gy zet u ziel te waeg'.
7. Overspeelders Overspeeld'resse
En weet gy niet wiens vriend gy bent,
Soo leert Iacobus waerde lesse,
Die zal het u maken bekent
Hy seyd de wereld
| |
[pagina 196]
| |
Vyandin van God,
Sy schyn beperelt,
Dat's u boel zeer zot,
Dit werk het droefste lot.
8. Niet schrikkelyker voor de mensche
Als een vyand van God te zyn?
Wel wie zou dog dan zulliks wenschen?
En wenst men 't niet waarom dan schyn.
Wil men 't niet wesen?
Word 's werelts vyand,
En wilt God vreezen
Met hart en verstant,
De werelt aan een kant.
9. Dan zal men eens met God geraken
Als 's werelts eynde komen zal,
Dat zy zal branden ende blaken,
Met een zeer schrikkelyk geschal.
Komt werelts vrinde
Snyt de werelt af
Ey word doch ziende,
Vreest die zware straf,
Eer dat gy raakt in 't graf.
10. Want als het graf u heeft beslooten
Al duert het dan noch duysent jaar,
De tyd is zoo ras omgeschooten,
Als of het maar een uyr en waar,
Kort of te lange
Na den slaap des doods,
Word strak ontfangen,
Hemel of Helle boos.
11. Och laat ons al te zamen trachten,
God te beminnen boven al,
De werelt vyandig verachten,
| |
[pagina 197]
| |
Want die haer mint die raakt ten val
Maar die God kiezen
Voor haar waartste goed,
Sal noyt verliezen,
't Geen de liefde voed,
Maar krygen overvloed,
12. Met weder liefde zal God lone
Al die hem hier oprecht bemind,
Hy zal zijn liefde zoo betoonen,
Meer als een Moeder doet haar kind.
Schoon die vergaten
Hare liefde teer,
God boven mate,
Vergeet nimmermeer,
Die hem mint hert'lyk zeer.
13. Hy zal zijn liefde zoo uytstrekken
Over die hem heeft lief gehad,
Dat hy ze zal ten Hemel trekken,
En geven haar dien grooten schat,
Die onwaardelyk
Boven by hem leyd,
Uytnemend heerlyk
Is die haar bereyd,
Tot in der eeuwigheid.
|
|