Maas-Sluysse meeuwe-klagt,
(1735)–Frank Metaal– Auteursrechtvrijbehelzende verscheide geestelyke gezangen en gedichten met noch een korte aanmerkinge over de tegenwoordigen liefdeloozen tyd, waar inne de ware liefde nauwelyks te vinden is
Stemme: als voore.1.
DAerom dat 'er zoo grooten
Wolk der getuygenis
Rontom ons leyd seer bloote,
| |
[pagina 185]
| |
Dat niet te twyf'len is:
Wel laet ons dan afleggen,
Alle de last seer swaer,
En de sonden afseggen,
Die ons licht nemen waer.
2. Siende op den voleynder,
En oversten Leydsman
Iesus noyt was 'er reynder,
Nog nam hy willig an
Het kruys om dat te dragen:
Want hem was voorgesteld
Een vrucht na sijn behagen,
Die hy kreeg met geweld.
3. Noch hy heeft al geleden,
Wat dat te lyden was,
Tot bloedens toe gestreden,
Tegen al 't wreed gebas,
Ten laetsten overwonnen,
Al dat hem tegen quam,
Sijn vyanden gebonden,
Gesonden in de vlam.
5. Nu is hy ingetreden,
Sit aen Gods rechterhand,
Wel laet ons nu ook mede,
In 't stryden sijn faljant:
O dat wy niet verflouwen
Niemant van ons beswijkt,
Vast op 't geloove bouwen,
Wantrouwe uyt ons wijkt.
6. Kastydinge verdragen,
En dat noyt werden moe,
Al werden wy geslagen
Met een seer sware roe,
't Moet tot de bloede wesen,
| |
[pagina 186]
| |
Als Christus heeft gedaen
Om erffenis na dezen,
Als zoonen te ontfaan.
6. Indien wy hier op aarde
Noit eens kastyding lee,
Zoo waren wy bastaarde,
Verwachtende het wee.
Wel liever dan te lyen,
Hier voor een korten tyd,
Te vechten en te stryen,
Kloekhartig en verblyd.
7. 't Mag eerst geen vreugden schynen
Als 't voor oogen staat,
Maar droefheid? doch de pyne
Wel haast terugge gaat,
Al die ge-oefent werden
Door het ware geloof,
Die raakt daar na zoo verden,
Hy acht geen ligchaams roof.
8. Wel laat ons dan oprechten
Trage handen en knien,
En als getrouwe knechten,
Geen vyanden ontsien,
En maaken rechte paden,
Voor onze voeten heen,
Dat quaed niet raakt tot quaden,
Maar zoeke frisse leen.
9. Iagen al tyd na vreden,
Ende heylig making,
Sonder welk geen oog leeden?
God in 't gesing ontfing,
Wel dan die wil aanschouwen
Den Heer op zijnen Troon,
Die moet op Christus bouwen,
| |
[pagina 187]
| |
Die droeg de doorne kroon.
10. Dit is den waren Koning,
Van Hemel en van aard,
Den Hemel is sijn wooning,
De aard was hem niet waart,
Die met hem soekt te leven,
In alle eeuwigheid
Die moet hem noit begeven,
Hoe schoon de wereld vleidt.
11. Niet moet ons van hem trecken,
Al waart ons heel geslagt
Men moet staag na hem rekken:
Al werd men omgebragt
Door vier of swaart of gal'gen,
Nemen 't gewillig aan
De wereld moet ons walgen:
Dat's 't eynde van de loopbaen.
12. Daar's den prijs opgehangen,
Daar word men dan gekroont
Seer heerelijk ontfangen:
En rykelijk geloont,
O wie sou dan niet loopen,
Om soo een groot genod,
Men kan om niet al kopen,
't Geen eeuwig duert by God.
13. Dat is niet te warderen,
't Geen hy tge wagten heeft
Die Iesum sijnen Heere:
Hier toe het laatst aankleeft
Dus laat ons niet beminnen,
Als Iesus aan het kruis
Den stryd sal men dan winnen,
En eeuwig raken thuys.
14. By al de zaal'ge Sielen,
| |
[pagina 188]
| |
Die met een zoet geluyt,
Rontom haer Bruydegom krielen,
't Gezang raakt daar noyt uyt,
't Is al geduyrig zingen,
Heylig, Halleluja,
O God laat ons die dingen
Doch eeuwig volgen na.
|
|