Maas-Sluysse meeuwe-klagt,
(1735)–Frank Metaal– Auteursrechtvrijbehelzende verscheide geestelyke gezangen en gedichten met noch een korte aanmerkinge over de tegenwoordigen liefdeloozen tyd, waar inne de ware liefde nauwelyks te vinden is
Stem: Fortuyn hoe ongestadig zyn, &c.1.
TWee wegen zijn ons alle voorgeschreeven,
Den smalle leid ons na het eeuwig leeven,
Die op den breeden gaat,
Reyst van het leeven af,
Sy zullen na de dood,
| |
[pagina 121]
| |
Van 't leven weer ontblood
Als sy met angst seer groot
Rysen uyt 't graf.
2. Sy sullen van de dood wel eens verryzen:
Maar God zal haar weer na de tweede wysen,
Wanneer sy voor hem sijn,
Als hy het Oordeel velt:
O dag die noit en was,
Den mensch staat op uyt as,
Doorluchtig als een glas
Werd hy gestelt.
3. Al 't quaads dat hier in 't duyster word bedreven,
Sal dan de menschen doen schrikken en beven,
Want seer ordentelijk
Sal God haar quaad doen sien,
Als het geluyt sal slaan,
Dooden gy moet opstaan,
Om oordeel te ontfaan,
Dan zal 't al geschien.
4. Dat God de goede uyt de quaad' sal scheyen
Die hem hier op den engen weg liet leyden,
Sal dan werden gebracht
Aan Godes rechterhand,
Maar die het breede pad,
Hier noit en worden zad,
Moet met sijn vuyl bespad,
Ter slinkerhand.
5. Sijn stem sal hy den goeden laten hooren,
Komt mijn gezegende en uytverkooren,
Bezit het Koningryk,
Dat u lang is bereyd
Eer dat de wereld lag,
In haren ommeslag
| |
[pagina 122]
| |
Nu is 't voor u al dag
In eeuwigheid.
6. Noit zal u duysternisse weer verschynen,
Gij zijt nu vry van alle smarten en pijnen,
Gy sult nu Hemels-vreugt
Genieten sonder end,
Van duyvel en van dood,
En hebt niet meer nood,
Kom eet nu Hemels-brood
Dat noit en schend.
7. Maer die hy heeft ter slinker hand gaen stellen,
Daar sal hy dus sijn oordeel over vellen,
Gaat weg vervloekten al,
Vertoeft niet langer hier.
Ik heb u noit gekent,
'k Weet nogtans wie gy bent,
Wykt strak na u elend,
In 't helsche vier.
8. Dat voor u en de duyvelen al lange
Bereyd is, om u daar al gevangen
Te houden voor altoos,
In groote duysternis.
Die eeuwig duren zel,
Vol droefheid en gequel:
In 't vier al van de Hel,
U deel nu is.
9. Dus schrickelijk sal haer zentensy wesen,
Die hier den Heer van harten niet en vreesen,
Maer die hem heeft gedient,
Gelijk als hy belast,
Die sal ter Bruyloft gaen,
Als 't oordeel is gedaen,
En met God zitten aan,
Als een waerde gast.
| |
[pagina 123]
| |
10. Wel laat ons dan den smallen weg verkiesen:
Op dat wy noyt soo grooten vreugt verliesen:
Die niemand oit en weet
Nog ooren heeft gehoord:
Geen tong heeft recht gewag
Nog oogen die en sag,
Soo groote Bruylofts-dag
Getuygt Gods woord.
11. Want sy sal eeuwig en voor altoos dueren:
Daar duysend jaren sijn maar als een uere,
Een uur als duyzent jaar:
Een tijd die noit en slijt
Och laat ons lieve God:
Hier namaals komen tot:
Soo grooten Bruylofts-lodt:
Daar gy selfs syt.
|
|