Maas-Sluysse meeuwe-klagt,(1735)–Frank Metaal– Auteursrechtvrijbehelzende verscheide geestelyke gezangen en gedichten met noch een korte aanmerkinge over de tegenwoordigen liefdeloozen tyd, waar inne de ware liefde nauwelyks te vinden is Vorige Volgende Meerder betoninge van Dankbaarheyd. EEn Schip dat was ons huys, Doen 't wreede golf gedruys, Op ons seer swaer quam klateren, Waer door wy soo terstont, Geraekten in den mond Al van Neptuynis waat'ren. Waer door dat oud en jong, Terstont te gronde gong: En moesten droevig sterven Maer in dit ongeluk: Liet God my op het stuk Derd' hallif etmael swerven. Dus wierd ik op het Meer Geslingert heen en weer: Al van de wreede baren Tot aen mijn keel toe nat, Ik in het water sat Met ongedekte hayren. [pagina 17] [p. 17] Het water dat was fout, Daer was geen turf noch hout, Of vier om mee te warmen, Geen laefenis voor den dorst, Geen kooren voor de borst, Noch voedsel in de darmen. Dus ick op 't water lag, En niet voor oogen sag Als doods-benauwde banden: Doe quam God wonderlick, Die hielp my uyt dien strick, En bragt my weer te landen. Waer voor ick dankbaer ben, En hem verlosser ken Van al dat schijnt verloren, Ick hoop ook dat mijn ziel, Die ick in 't lichaem hiel, Sal werden nieuw herboren. O Heer geef my dog kragt, Dat ik by dag en nacht U lof altijdt mag roomen: Laet ik dog u alleen, Erkennen voor die geen, Die my heeft waergenomen. Vorige Volgende