Iohan Gambas van Volterra, in de Maend van Jul. 1649. te Romen in mijn huys achter S. Geron: de' Schiavoni, mijn aensicht, my niet ter werreld gelijkende, van aerde gemaekt hebbende, liet ik hem het selve t' huys senden; waer-om hy binnen drie 'f vier dagen van dullicheyd is gestorven.
DIE met sijn blindheyd heel Italien ging verblinden,
Most door dit Neerlands oog gaen tlange duyster vinden;
Om eens te thoonen hem, die in ons Vaderland,
In dit verbuffeld Volk soo groote wond'ren vand,
Hoewel in Sodoms min, en fieltery vol leerd,
Dat men van Ezels hier Mirakelen begeert.
Ander.
NA Pausen af gebeeld, en Hertogen geboetst,
En sijne blindheyd boven 'tscherpst gesicht verheven,
Wierd sijn onwis getast hier eerst ter deeg getoetst,
Doe hem mijn Beeltenis heeft na het graf gedreven.
Ander.
MYN ongeveynsde tong dee heel Italien liegen,
Doen Ian Gambas mijn keurig oog niet kost bedriegen,
En my gelijken dee gelijk een Kat een Hond,
Waer-om mijn oordeel hem van spijt ten grave sond;
[pagina 191]
[p. 191]
Doch had hy niet den nek te dwers, te hard gehad,
Hy had mijn vonnis voort tot sijn behou gevat,
Die maekten Vremden Gast, en sonder sucht van Vrind,
Hem blind en siende, en sijn Lands-lie siende blind.