Op mijn Schildery van Hans Henrik Schoon-veld, Hoogduyts Edelm: ende Schilder / die sijn linker-hand / en sijn rechter-oog alleen tot sijn wil had / gemaekt in't lest van Octob: 1648. Nae dat ik drie-mael in Holland, ende eens te Romen, van Swart heel slecht was getroffen.
Sonnet.
HOE voelen wy de tong met honig streelen,
Door yet dat ongemeen is in ons oogen!
Hoe liet door onervarentheyd bedrogen,
Een blijde ziel de mond de meester speelen!
Hoe ging een onrijp oordeel 'trecht verdeelen!
Als recht en rede slaept, en is ontvlogen;
Waer door een Buffel dik werd toe-gewogen,
Het geen men ging een wakker geest ontsteelen.
Dit komt my in mijn Schildery te veuren
Die Schoon-veld nu, spijt Neerlands haetse tanden,
Soo veerdig konst-en-tast-lijk dee gelijken.
En schoon ik't Neder ging voor't Hoog-duyts keuren,
Moet ik vier rechte Neder-landse handen,
Voor een Hoog-duytse linker-hand sien wijken.
Ander Sonnet. Op de selve Schildery en Schilder.
IK sta en dut, met ver-vervoerde sinnen,
Als ik in mijn soo recht ontstole wesen,
Selfs mijn gedachten en gemoed kan lesen,
Dat my schier als Narciss' mijn self doet minnen.
Ik roep mer een 'tversonden oog na binnen,
Mijn stil-bedaerde ziel begint te vreesen,
En 'twijfelt of't ook swerte kunst mach wesen;
Om dat ik hier een ander Ik kan vinnen.
[pagina 185]
[p. 185]
Maer om d'oprechte biecht in't licht te halen,
En hem na't leven, als hy my, te raken,
En by sijn self, en op sijn self testalen,
Seg ik tot dese spraex-gereede kaken,
Die aen mijn ziel ook heeft begost te malen,
Wil beyde zijn, en my onsterflijk maken.
Andre Verskens op den selven.
ALS ik hem op mijn Schildery sie kijken,
En haer aen my, en my aen haer gelijken,
Seg ik, hy wacht de spraek van d' een en d'ander mond,
Want een alleen in sijnen lof verbijstert stond.
Neen neen, hy wil my sonder spraek doen spreken,
Hy laet sijn lof in dese lippen steken,
Schoon stom en sprakeloos, dewijl sijn suyverheyd,
Niet in een losse tong, of lichte Dichten leyt.
Ey sie, wat kracht hy aen dit stuk ging geven,
Het maekt my stom, het over-treft mijn leven,
Mijn Rosen vallen af, mijn vocht en hitte slijt,
Maer dit houd na mijn dood een vasten Lenten-tijd.