Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Havendo ricevuta una lettera di mi' Sarella la Signora Amar. di Cl., laquale portava terribil' nova d' Amarilli, in su'l fine d' Ottobre 1648. IK ga 'tnieus-gierig oog na Holland senden, Om over Merwens palen te belenden Aen't klare water van mijns mins bewuste Dong, Daer 'thert mijn hert verleyd da' 'kvong en niet en vong. De kou die naekt, ik sie de schoorsteen rooken, Maer met een vremden winter-brand bestoken, Terwijl men sig bedriegt met mijn uytheemse vorst, En meent dat ik geen eygen heerd meer naken dorst; Terwijl men my soo ongevoelig schildert En soo van allen vrinden-trek verwildert, En soo verbastert, en soo omgekeert van sin, Dat ik vergeten sou mijn kostelijke min, Die my soo ver in ballingschap versonden Tot 'tknagend kanker van mijn diepe wonden Verlichting soeken dee hier aen des Tybers kant, Die ik soo seer beroerd als mijne wonden vand. [pagina 66] [p. 66] Ah! schoone Vrou, 'tkan aen mijn kust niet vloten Dat gy soud door een dwaes-licht gaen verstooten Dat baken dat soo lang aen uwen oever stond, En noyt waer dat ik voer sig sonder brand en vond. Dat ik noch hoop soo helder te doen lichten, Dat gy sult sien de donkere gesichten Van mijne haters gansch geswollen in haer schand, Door 'tonverdraechlijk licht van sijnen schoonen brand. Ik hoop gy sult noch mijn verwinning kroonen, En somtijts met een aerdig lonkjen thoonen, En seggen dat's van't volk dat op u kusten waer, Nu kruypt het in sijn schelp, nu duykt het onder 'thaer: Dan sal den blixem van mijn bitse dichten Voor eewig haren plompen hoogmoed slichten, Dan sal ik steets vervoerd door ongemeene vlucht Al ons vergode min gaen heffen in de lucht. Vorige Volgende