Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen
(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Geen middel om het aerdig Dier te spreken,
Om haer yet in het hart en hand te steken,
Als dees verlate kans, maer gulden morgen- stond;
Die mijn mistrooste ziel schier in den Hemel sond.
'kVind niemand t'huys, als haer, en't dertel Susje,
Dat niet en weygert boesem-greep of kusje,
En Moeders achter-docht, en Vaders onbescheyd,
Als voor mijn vyer verveert bey buytens huys geleyd.
Daer raekten al de hengsels uyt de krammen,
Daer bersten doen mijn in-getoge vlammen,
Voor mijn Benijdsters oog, voor Vrind en Buer gebergt,
Als uyt een swevel-mien van lang gestookt gebergt.
'tOnnosel Dier stond, als ter sweerd verwesen,
Maer vond vermaek in mijn ontsteke wesen:
En siet, wat slecht geschenck het Kleutertjen verset,
Wat suyker uyt mijn sak trekt 'tMeysjen nae mijn bed.
En wil spijt Moer-en-Vrind en Buere vloeken,
Door spies en sweerd een sorglijk pad gaen soeken,
Tot mijn herd-nekkig vyer, dat storm noch blixem vreest,
En zeylen op mijn streek, en schoenen op mijn leest.
|
|