Geestelijke minnevlammen(1653)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Sevenden, zijnde den 143. 1.[regelnummer] LAET, Heer, ontgord van straffen en vergrimmen, Mijn sterk gesucht door 'thangend' vocht gaen klimmen, En reyk u Winners hand met vreugd van hemel-buyt, Tot mijn veroud gesteen, en schreyend' smeeken uyt. Dat Hemel-recht uyt mijn geklagh magh klinken, En wisse waerheyd aen mijn hulp magh blinken. 2.[regelnummer] Want waer toe in't gericht getre'en met mijn ellend', Dewijlu suyver oogh geen Mensch voor suyver kend. 3.[regelnummer] Op, op, mijn God, en scheur mijns Haters strikken, Die mijne ziel in diep verderf te slikken, Ja selfs te slinden hoopt; daer hy my, krom gebukt, Had in vergeetings nacht, en 'tlage stof gedrukt. 4.[regelnummer] En soo in druk en duysterheyd gedoken Scheen my het hert als aen een klip gebroken, Of in een pers gebeult, en mijn benauden geest Is, door beknelden angst, vaek op de lip geweest. [pagina 40] [p. 40] 5.[regelnummer] Ik dacht om mijn verlede blyde dagen, En om den tijd van over-oude Magen, En over-Vad'ren eeuw, en hoe u sterke hand Haer heyl uyt haren val wel eer had aen-gerand. 6.[regelnummer] Ik reyk u dan dees' flauw' gehaette leden, Ik steek mijn handen uyt tot soen-gebeden, Mijn hert, gelijk een dorren akker, uyt-geblaekt Wacht hygend' dat u min sijn schrale gronden raekt. 7.[regelnummer] Laet uwe hulp tot mijn begeve krachten, En mijn gekreukten geest niet langer wachten. Ah! keer het vriend'lijk oog niet van mijn tranen af, Of ik ga sonder hoop steeds struy'klen na mijn graf. Heer, laet my vroeg van uw' genade hooren, Indien ik niet ben tot verderf geboren, Leer my al wat gy mind, 'khaek na een reyn gewiss' Als 'tVisjen na het aes, als 'thoekje na de Vis. 8.[regelnummer] Wijs my u pad, leer my u weg betreden, Waer in ik al mijn lusten magh besteden, Ik sen het offer-vyer van mijn onsteke Be'en, Met een geboge knie, door sweerd en spiessen heen. 9.[regelnummer] Ruk my, uyt bitse Haters wreede klaeuwen, Die mijn verslage ziel ter dood benaeuwen, 10.[regelnummer] Leer desen boesem, die u dienst alleen bevil, U onbevlekte Wet, en immer reynen wil. 11.[regelnummer] Ik voel in my 'tbevrosen hert beroeren, Gy wilt my op de rechte baen gaen voeren. Soo sal versturven deugd in u gerechtigheyd, Ter eeren van u Naem, gansch werden af geleyd. 12.[regelnummer] Gy wild mijn druk en tegenspoed gaen weeren, En 't Haters rott tot sand en stof verteeren, Om dat ik al mijn lust staeg na den Hemel sen, En heel tot uwen lof en dienst geboren ben. Vorige Volgende