Geestelijke minnevlammen(1653)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Sesten, zijnde den 130. 1.[regelnummer] AEN diepen druk angstvalliglijk gebonden, Heb ik u, Heer, mijn klachten toe-gesonden. Let op den droeven stand van mijn verschove Luyt, 2.[regelnummer] En steek 'tmedoogend oor tot mijn gebeden uyt. 3.[regelnummer] Wilt gy op al ons doen en laten letten, En 'tvast besluyt na onse losheyd setten, Waer kan ons wankel riet voor u gesicht bestaen? 4.[regelnummer] Waer vangt 'tna-latig breyn eerst uwe Wetten aen; Om dat gy u met leetschap laet versoenen, Dorst ik mijn voet na u Geboden schoenen, 5.[regelnummer] Dorst ik dees swakke ziel, met vaste hoop en trouw, Ook brengen in u swaren druyf- en koren-bouw. [pagina 39] [p. 39] 6.[regelnummer] Ik voel mijn ziel meer na den Heere haken, Als eenig nacht-wacht na de roode kaken, En 'tvriendlijk wesen van een spaden dageraet, Wanneer de flaeuwe Son na 't end van't Jaer toe gaet. 7.[regelnummer] Laet Israël nu met gescheurde netten Ook al sijn hoop en heyl in God gaen setten: 'tZy dat het morgen-rood op haren Wijn-stok valt, Of dat de schemer-nacht haer Os en Esel stalt. Om dat sy staeg, met vyerige gebeden, Ten vollen bron van quijt-schuld komen treden, 8.[regelnummer] Soo dat het blakend' vyer van u bermhertigheyd Alleen tot haren soen wil werden uyt-gespreyd. Vorige Volgende