| |
Den vierden, zijnde den 51.
1.[regelnummer]
Bermhertig Heer, geen recht, maer mede-doogen,
Terwijl de goede rede, eerst ontvlogen,
Weer in mijn boesem plaets, en wisse wooning vind,
En het verspreyde hert weer aen u wetten bind.
Laet, na ontelbaerheyd van gunst-gedachten,
Mijn breuken niet in u gericht vernachten,
2.[regelnummer]
Wisch alles uyt u hert, en wasch mijn vlekken af,
En trek my eenmael uyt dit stinkend' modder-graf.
3.[regelnummer]
'kBegin mijn knagend' onverstand te merken,
Ik voel in't hert een swaren tuyger werken,
| |
| |
Een ongeruste spie van ongerechtigheyd,
Die my mijn losse daed gestaeg voor oogen leyd.
4.[regelnummer]
U, u alleen, mijn God, ha stouten wrevel!
Dook ik mijn ziel in grover sonden nevel,
Op dat het helle licht van u gerechtigheyd
Dring met een klaer gevolg door onse duysterheyd.
5.[regelnummer]
In dwersse ongerechtigheyd ontsongen,
En droef ontwerp, uyt sondig zaet ontsprongen,
Door een Verleydsters rib, in een vervloekten schoot,
Was't niet u haet die my mijn eerste neyging bood?
6.[regelnummer]
Maer gy, mijn God, die recht en waerheyd minden,
En al sijn tegen-gravers wild verslinden,
Hebt een verholen schat van u wet-wetentheyd
In mijn besneden hert, en wakk're ziel geleyd.
7.[regelnummer]
Met min en quytend hyssop over-goten
Sult gy mijn hert van allen stank ontblooten,
8.[regelnummer]
Soo sal't vervormt gemoed, met reynheyd aen-gedaen,
Veel witter als de sneeu voor uwen luyster staen.
9.[regelnummer]
Gy sult my blyde maren laten hooren,
U gunst sal't stram gebeent' tot vreugd bekoren.
10.[regelnummer]
Trek maer u Richters oog van mijne losse schre'en,
En wischuyt 'tschuld-boek al mijn ongerechtighe'en.
11.[regelnummer]
Laet in mijns herts geruymde modder-kluysen
Een nieu gemoed, en zielen-heerscher huysen,
Een nieu vervormd gemoed, en een recht-schape ziel,
Die, op haer minst geswik, u in de ermen viel.
12.[regelnummer]
En wild my niet uyt 'tvriend'lijk oog verwerpen,
Maer mijnen boesem koesteren en scherpen
Met een vernieude geest in't helder ingewand,
Dat sig te geener tijd van u verlate vand.
13.[regelnummer]
Laet my de vreugd van uwen Heyland smaken,
Laet het voorsienig hert sijn Scepter naken,
En sijn verstoorde kroon door spot en hoon gehaelt,
En onse schulden met sijn dierbaer bloed betaelt.
| |
| |
14.[regelnummer]
Ah! laet ik, met dat blyde vyer onsteken,
Den slimmen Sondaer van u doen gaen spreken;
Soo werd het wrev'lig rot van uwen weg vervremt,
Sijn trotse toortsen in bekeeringen gedemt.
15.[regelnummer]
Wilt mijn besoetelt hert en handen wassen
Van't bloed dat stadig druk op druk komt tassen,
Soo sal mijn dankbaer Lied in u gerechtigheyd,
Met ongemeten lof, steeds werden uyt-gebreyd.
16.[regelnummer]
Gy sult mijn sacht-gestreelde mond ontsluyten,
Om uwe wonderen vol-op te uyten.
Mijn lippen sullen, Heer, met uwen roem bela'en,
Staeg met een scherpe sorg door 'twrevel-leger gaen.
17.[regelnummer]
Had gy begeert de vette offer- vyeren
Van't onbevlekte Lam, of Ram, of Stieren,
'kHield' 'tbesig Priesterdom staeg by Autaer en Kerk,
Maer neen, u reyne geest soekt ander offer-werk.
De Lammers die mijn minlijk God behagen,
Op't aut'er van een droevig hert gedragen,
Is een verslage ziel, met een verkneed gemoed,
Dit offer acht mijn God alleen voor reyn en goed.
18.[regelnummer]
Laet Sion, Heer, u vriend'lijk oog begluren,
Op dat Jerusalems vervalle muren
We'er raken in den bouw, door u gelieft Geslacht,
19.[regelnummer]
Soo werden u de rechte kalveren geslacht.
|
|