| |
| |
| |
Bijlage VI
(Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht (sinds wij deze aarde van haar zon loskoppelden)? Is het niet kouder geworden? Is niet voortdurend de nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er smorgens geen lantaarns worden aangestoken?)
(Een andere kant uitkijken, is dat de enige ontkenning? Toch wil ik nog eens 'n keer alleen nog maar een jazegger zijn: M.)
(spasmus nutans)...hij zei: masjienes voelen niet en kunnen niet beschadigd worden, en ze kunnen te allen tijde worden uitgeschakeld, masjienes zijn beter dan mensen. Masjienes kunnen stoppen. Mensen gaan verder dan ze zouden mogen...
...Zoals alles wat snachts gebeurt (achteraf) twijfelachtig is, had Mon zijn verhaal besloten en in zekere zin ook samengevat, je kunt niet eens met zekerheid zeggen of die nacht, dus ook wat er die nacht zoal gebeurt of gezegd wordt, bij de vorige dag hoort of bij de volgende dag, of de nacht een gevolg of vervolg is van de dag die nog altijd niet is afgelopen die uitloopt, of een voorspel van de volgende dag, en vaak is het een naspel, zegt Mon, zonder dat we het weten en dus zonder dat we er iets aan kunnen doen, al veel meer voorspel dan naspel, het verraderlike van het naspel is presies dat het zich op een onbewaakt ogenblik als vermoeidheid bezit van je neemt, als het gevaar geweken lijkt, als het waken bijna achter de rug is, als voorspel ontpopt, je denkt dat je een deur ingaat en je blijkt een deur uitgegaan te zijn-de nacht is een overgang tussen twee ruimtes, een draaideur. Volgens mijn herinnering was de persoon over wie hij vertelde iemand geweest die hij goed moest hebben gekend, zo goed, had hij gezegd, dat het onmogelijk was iets over hem te vertellen, daarvoor kende hij hem te goed. Ook is mogelijk dat Mon uitdrukkelik gezegd heeft dat hij de persoon, wiens opvattingen hij weergaf, het woord opvattingen had Mon niet gebruikt, hij had juist uitdrukkelik gezegd dat het geen opvattingen waren maar veeleer een zienswijze of zienswijzen (visies luidde zijn al te letterlike vertaling) en misschien zelfs wel een leefwijze of leefwijzen, altans een leefwijze die een bepaalde denkwijze en een bepaalde spreekwijze tot gevolg had, en dan maakte het hem niets uit of aan die denkwijze resp. spreekwijze
| |
| |
werkelik een leefwijze ten grondslag lag omdat uiteindelik alleen de levenshouding telt zoals die tot uitdrukking komt in een bepaalde wijze van denken en van spreken, en van beslissen en van handelen, en de houding is prakties die wijze van denken, spreken, beslissen en handelen, nadrukkelik zet hij die wijze van denken enzovoort om nog eens het verschil te onderstrepen tussen zienswijzen en opvattingen, omdat de laatste op een bedrieglike manier persoonlik zijn en (daardoor) op een even bedrieglike manier algemeen klinken (en hun aanspraak op algemene geldigheid is een mystifiserende vorm van abstraktheid) en de zienswijzen abstrakt zijn op een kontroleerbaar konkrete manier (omdat, aldus Mon, de abstraksie het resultaat is van menselik handelen niet van menselik denken, het komt als het ware achter onze rug om tot stand), ik wilde zeggen dat het goed mogelik is dat Mon die nacht uitdrukkelik gezegd heeft dat hij die persoon, wiens zienswijze hij weergaf, goed kende, te goed had hij gezegd, maar het bleek uit niets. Dat is niet juist geformuleerd, weliswaar noemde Mon zijn naam niet, volgens Mon moest je iemands wens om spoorloos te verdwijnen eerbiedigen, en besteedde hij geen woord aan een beschrijving van uiterlik voorkomen, biografiese achtergrond en andere, volgens Mon per definitie misleidende of op z'n minst afleidende details, uit de manier waarop Mon zijn zienswijze reproduseerde, begonnen als toelichting bij een uitspraak van hemzelf die ik verontwaardigd aanvocht, al te verontwaardigd bestreed volgens Mon, zelfs verdacht grimmig bestreed (omdat ik dacht dat hij op mij doelde terwijl hij het over iemand anders had, een niet nader genoemde derde) en gaandeweg ingebracht als konsekwentie van zijn
eigen uitspraak (als je de dreiging van identiteitsverlies, die uitgaat van identifikatie met iets (?), wilt voorkomen door van elke identifikatie af te zien, ben je nooit ergens), bleek ontegenzeggelik dat Mon hem door en door kende. Mon zei zelf dat hij hem door en door begreep maar geen verklaring voor hem had gehad, wat zó gesteld dubieus klinkt, Mon had gezegd, ik had geen enkele moeite om zijn zienswijze te begrijpen, zijn zienswijze was zonder meer glashelder, maar voor zijn houding had ik geen verklaring, terwijl ik zelf eerder het omgekeerde gezegd zou hebben, zijn houding, de houding van de persoon over wie Mon het had, begreep ik best, dacht ik, maar zijn zienswijze kon ik alleen maar aanhoren zonder haar te kunnen verklaren. Mon zei, waarschijnlik wil ik geen verklaring zoeken voor iets dat ik zo goed begrijp, een verklaring is algauw een rationalisatie zei Mon toen ik zei dat zijn zienswijze misschien zijn houding verklaarde, Mon ontkende dat, zijn verdwijning is niet uit zijn zienswijze te verklaren, het zou juist in tegenspraak met zijn opvattingen geweest zijn, met zijn hele manier van denken enzovoort korrigeerde hij zichzelf, zoals hij
| |
| |
zich die hele nacht moest verbeteren, alsof hij niet alleen mij maar ook zichzelf wilde voorblijven, het zou een denkfout van de eerste orde zijn te veronderstellen, zei Mon, dat hij voorgoed weggegaan zou zijn omdat zijn denkwijze geen andere konklusie toeliet, hij was alleminst een nihilist, meer voor de hand ligt dat zijn energie uitgeput was, de energie die nooit werd aangevuld en waar permanent roofbouw op was gepleegd, het verbaast mij nog dat hij het zolang heeft volgehouden en dat zijn energie niet eerder was uitgeput, zodat hij zich niet langer kon verzetten, zei Mon, tegen de verleiding, tegen het zog zou hijzelf gezegd hebben, hij zei ja, toen was hij weg. Stel je voor hoeveel energie ermee gemoeid is, zei Mon jij zou misschien zeggen moed, hij zou gezegd hebben konsentratie, wanneer je ja zegt terwijl je nee bedoelt, zelfs in z'n meest eenvoudige vorm is dat al waar, bijvoorbeeld wanneer iemand zegt: vind je het goed dat ik blijf (rotzak, dacht ik en ik zag hem denken: dat krijg je er van als je om eenvoudige voorbeelden vraagt), de inspanning die vereist wordt is een driedubbele, aldus Mon, eerst moet je nee denken, dan het tegendeel zeggen, en vervolgens moet je er ook nog aan geloven, en meer nog, als er niet snel een eind aan wordt gemaakt is er de moeite om het weer ongedaan te maken en om alsnog te bereiken wat je oorspronkelik wilde of dacht te willen want inmiddels is die wens uiteraard niet onberoerd gebleven. Wat maakte Mon het zich moeilik.
Alles wat hij dacht, zei Mon van de man die ongenoemd bleef en voor mij ook nu nog altijd iemand is bij wie ik mij niets kan voorstellen, zozeer ben je afhankelijk van wat je ziet zei Mon, alles wat hij dacht stond in het teken van het neen, voor alles stond een minteken, hij zei zelf dat het niet meer dan een bevestiging was van de algehele vernietigingsdrang van de kultuur, niet een vernietigingsdrang van de natuur gericht op de kultuur, een aangeboren vernielzucht, maar een vernietigingsdrang, een terugslag als het ware vanuit de kultuur (het bolwerk van instanties, apparaten, vertegenwoordigers) op alles wat haar bedreigt, op alles wat haar schijnbestaan bedreigt, haar geforseerde bestaansvorm die alleen ten koste van opoffering, onderdrukking, askese, ten koste van behoeften die met negatieve termen worden aangeduid, in stand wordt gehouden en wat vooruitgang heet is een eindeloze herhaling van dezelfde opsluiting en uitsluiting (opslokken en uitwerpen), een herhaling die alleen maar een herhaling van de vernietigingsdrang is, steeds rabiater, steeds blinder, steeds veeleisender, mijn nee is daarvan een bevestiging, waarmee ik zoekend mijn hoofd schud op de manier die ooit onmiddellike bevrediging tot gevolg had, had hij gezegd, volgens Mon, maar mijn nee is tegelijkertijd een ontkenning van de vernietigende macht van de herhalingsdwang die zich voordoet
| |
| |
als positiviteit, si vis pacem para bellum enzovoort. Hij zei nee om te voorkomen dat je gedwongen wordt ja te zeggen, zei Mon, hij keek werkeloos toe en deed niets om te verhinderen dat hij dingen zou moeten doen die tot gevolg zouden hebben dat hij nooit meer iets uit eigen beweging zou doen. Hij zei dat hij met zijn houding een mogelijkheid wilde uitproberen om te overwinteren, een mogelikheid had hij gezegd niet de mogelikheid, en hij had daarvoor over dat hij geen leven had als hij daarmee kon voorkomen dat hij een leven zou moeten leiden waarin hij voortdurend gedwongen zou zijn ja te zeggen tegen iets, omdat het macht over hem had, en het had macht omdat het ook een macht in hemzelf was, iets, wat het ook mocht zijn, zo moeilik is het niet om het zelf in te vullen, moeiliker is het om het volledig in te vullen en een hiërarchie te onderscheiden in machten, iets dat volledige overgave eist, volledige identifikatie, volledige uitlevering, zei Mon, bevrediging van welke behoefte dan ook is alleen te krijgen door jezelf over te geven, dat wil zeggen van alle behoeften af te zien, je mag zeggen wat je denkt als je driekwart of meer van wat je denkt of van wat je zou kunnen denken inslikt, je vindt gehoor (bij ouders, leraren, superieuren, autoriteiten-bij machthebbers of uitoefenaars van macht op álle nivoos) als je slikt wat men je aandoet, enzovoort.
Terwijl hij ogenschijnlik niets deed, vertelde Mon over de man die hij aanhaalde om iets dat hij gesteld had te verduideliken maar waardoor integendeel hetgeen hij gesteld had, naarmate hij verder praatte, alsof hij alleen maar ballast uitwierp, als een ballon hoger opsteeg en, terwijl Mon beweerde mij zijn stelling, zijn eigen zienswijze, van dichterbij te laten zien vergrootte hij de afstand, al bijna voor het blote oog niet meer te zien was geweest, maar één ding verloor ik niet uit het oog, al bood ook dát weinig houvast, dat wat Mon deed of zei, en praten en doen was voor hem hetzelfde, bijna altijd bedoeld was om iets anders te verdonkeremanen of om iets anders, dat niet direkt te zien was, te bereiken, hij praatte om iets niet te doen of om iets niet te laten gebeuren, hij was ergens mee bezig om iets niet uit te spreken of iets niet te hoeven zeggen of te horen, ik klampte me aan die wetenschap vast waardoor het verdwijnen van hetgeen hij nader wilde toelichten mij de mogelikheid bood iets anders te zien, iets anders dat ik nog moest ontdekken, al zag ik in het spaarzame licht die nacht weinig anders dan zijn handen die telkens 'n lusifer uit een doosje haalden en er een spitse punt aan maakten met de nagels, de lusifer tussen zijn tanden staken, zo ruw en onbeheerst dat het lusiferhoutje rood kleurde, en ook stookte hij met het houtje tussen z'n tanden als hij praatte, en stookte hij verwoed terwijl zijn stem toonloos, bijna fluisterend, met lange pauzes die evenwel geen interrupties toelieten voortging, niets deed zei Mon, en
| |
| |
hij af leek te zien van welk doel dan ook, wat op zichzelf geen doel mag heten, was hij even verwoed bezig als iemand die zich, waarschijnlik om dezelfde reden, ergens in stort en meedoet om te voorkomen dat hij buiten spel wordt gezet, of je je nu volstopt of je leegmaakt, zei Mon, of je je nu overgeeft aan een verdovende konsumpsie of overgeeft aan een verdovende askese, psychies én fysiek, in beide gevallen is er maar één definitief doel, teleurstelling voorkomen, terwijl het ironiese ervan is dat zo iemand, zo iemand zei hij, nu het voorbeeld zich had gesplitst in een man die volledig stilstaat en een man die alleen maar voor zichzelf uitrent, beiden bezig zichzelf te vernietigen om de vernietiging door anderen vóór te zijn, een vlucht naar voren, dat zo iemand op de vlucht is voor presies datgene wat hij zoekt. Hij zei nee, zei Mon, tegen de vormvernietigende veelheid aan vormen, en zocht tevergeefs, tevergeefs zei hij zonder bewijzen nodig te vinden, naar een vorm die hem voor de vormvernietigende vormeloosheid zou vrijwaren. Hij vluchtte in datgene waarvoor hij op de vlucht was, hij koos voor identiteitsloosheid om te ontkomen aan de dreiging van identiteitsverlies, hij trok zich terug in de sprakeloosheid om te voorkomen dat het spreken hem onmogelik zou worden gemaakt, en aan de zelfvernietiging zocht hij te ontkomen door zichzelf uit te schakelen, maar waar begint het zelfverraad, vroeg Mon, niet aan mij, en brak weer een stuk van 'n zoveelste lusifer af en legde het naast de rij afgekloven en afgebroken stukjes lusifer, het begint op het punt waar je geen onderscheid meer kunt maken tussen zelfvernietiging door jezelf en vernietiging door anderen of zelfvernietiging door anderen, het punt waar het nee dat je
zegt even stom is geworden als het nee dat je is opgedrongen. Als het niet meer lukt nee te zegen, had de ander gezegd, als het niet meer mogelik is om de sprakeloosheid te vertalen en aan de vormeloosheid vorm te geven, zullen toestanden waarin niet meer gepraat wordt, waarin men met stomheid geslagen is, zich verder uitbreiden, zei Mon, maar wat ik niet kan verklaren is, waarom hij dat uiteindelik gewild heeft, zo blind was hij niet, integendeel, hij was niet in staat nog ooit een oog dicht te doen, en het zwijgen mocht hem als een toestand van ontspanning mateloos fascineren, hij praatte als een bezetene, hij kon niet ophouden, vermoedelik zelfs niet als hij alleen was, zomin als hij zijn gedachten kon stopzetten, hij had last van het soort denken dat niets meer met opvattingen en ideën te maken heeft, denken dat nog alleen beweging is, innerlike beweging die in opgevoerde snelheid de uitwendige bewegingen volgt, een volstrekt onvruchtbaar denken, te vergelijken met eindeloos rondjes lopen, een denken dat hem nooit met rust liet, en het punt gepasseerd is waar het denken nog denken over iets lijkt te zijn, een punt waar de feiten en de dingen hun vastheid verliezen en het
| |
| |
denken in een (blijvende) overgangstoestand van verijzing verkeert, kil, doorzichtig, perspektiefloos, (maar verschillend van de algehele bevriezing, zei Mon, die leegte waarin alles vastligt, de wereld van mogelikheden, en de woorden gassig vervliegen) een mineraal ijslandschap waar iemand in zijn denken terugkeert naar een anorganiese toestand waardoor hij behoed wordt voor een terugval in het animale of in het vegetatieve, het animale dat niet behoedt voor verscheurd worden en het vegetatieve dat niet behoedt voor ontworteld worden, in een landschap waar hij leek te kunnen overwinteren, zonder hulpwerkwoord durfde hij niets uit te spreken, ik zei als hij overwinteren zei moet hij toch een lente hebben verwacht, vroeg of laat, ik kon zeggen wat ik wilde, zei Mon, de weg terug is een volledige bevrijding had hij gezegd, en even had ik het gevoel dat zijn stem zolang ik hem hoorde ijzig klonk, even ijzig als nu, hij keek me niet aan, hij praatte niet tegen mij maar ook niet tegen zichzelf, het was alsof hij doorging met praten, alsof hij door moest gaan met praten tot het niet meer nodig zou zijn, tot het weer licht was, dacht ik, en ik begreep, ik meende te begrijpen dat praten voor hem de beste oplossing was, hij had het gehad over iemand die alles wilde wegzuiveren, hij had het gehad over iemand die alles wilde absorberen, hijzelf had alles geabsorbeerd om het vervolgens, leeggezogen, te verwijderen, nu, hij praatte om niet te hoeven luisteren en zijn woorden stroomden automaties zodat het prakties een vorm van niet meer praten was, een vorm van niet meer denken, praten bij wijze van uitstel, hardop denken bij wijze van ontlasting-Mon: ja dat is de praktijk, goed gepreekt, maar het is niet mijn praktijk, als je dat maar niet denkt.
...eerst krijg je was in je oren. Dat beschermt je en sluit de oren zodat je geen dingen kunt horen die je niet wilt horen. Je krijgt steeds meer was om er zeker van te zijn dat je het niet hoort; dat maakt je doof. Doofheid verspreidt zich zozeer dat iedereen doof wordt en niemand kan horen. Het breidt zich uit tot blindheid. Dan zijn mensen doof en blind en hebben blinde gevechten. Verschrikkelike dingen gebeuren er dan met je gevoelens. Voelen doodt je... |
|