XXX psalmen(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Psalm CIII Ik zal alom des Heeren lof verkonden. Hij heeft mijn lijf en ziel van ziekte en zonden Gered; dies prijs ik zijnen heilgen Naam Met woord en daad, verbeelding en gedachten; Tot Gods lof zal ik ziel- en lichaamskrachten Vereenigen; zij loven Hem tezaâm. De Heer vergaf mijn ongerechtigheden, Schonk frissche kracht aan mijn vervallen leden, Herschiep mijn jeugd gelijk eens arends jeugd. Hij leidde mij tot aan den rand der groeve, Om mijn geloof en liefde te beproeven, En gaf mij toen zijn goedheid en zijn vreugd. Hij zorgt voor allen die in nood verkeeren, En toevlucht zoeken bij den Naam des Heeren. Gelijk voorheen Hij zorgde voor zijn volk, Is Hij voor ons barmhartig en genadig, Lankmoedig, vol van goedheid, en gestadig Trekt Hij ons voor in de verlichte wolk. Zijn felle twist wil onze ziel bekeeren. Want niet voor eeuwig duurt de toorn des Heeren. Zijn roê doet alle kwaad in ons vergaan. En nòg slaat Hij ons niet naar onze zonden. Hoe vaak en snood wij ook zijn wetten schonden, Hij neemt ons na de tucht als zonen aan. [pagina 46] [p. 46] Zoo hoog Hij boven de aard den hemel vestte, Zoo ver het oost verwijderd is van 't westen, Zoo is zijn gunst voor ons geweldig groot, Een vader zorgt voor 't leven van zijn kindren, Maar Hij neemt alles weg wat ons kan hindren In 't leven en kan schaden in den dood. Hij weet wel, dat wij dwaas zijn en onmondig, Kent ons bestaan, dat broos is en kortstondig. Wij zijn zoo teeder als een bloeiend gras. Nauw komt de wind de groene wei doorwuiven, Of de uchtendbloei verdort en gaat verstuiven, En niemand weet meer waar zijn bloeien was. Maar eeuwig duurt Gods gunst voor de geslachten Van die Hem vreezen, zijn genâgedachten Betrekken kind na kind in zijn verbond. Hij heeft zijn troon gevestigd in den hemel, Zijn koninkrijk staat in het aardsch gewemel, En heerscht almachtig over 't wereldrond. Looft God, gij engelen, en krachtge helden Die 't woord verkondigt om zijn roem te melden, Aan 't Woord gehoorzaam, wat er staat of vall'. De Heere zij geloofd door al zijn werken, Door al wat leeft in aarde en hemelperken, En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal! [pagina t.o. 46] [p. t.o. 46] Vorige Volgende