XXX psalmen(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Psalm XLVII Volken, klappert in de handen, Juicht God toe met jubelzang. Dat de Heere, de allerhoogste Koning, uwe hulde ontvang'. Hij heeft volken onderworpen, Ons een voetschabel te zijn. Ons, zijn erfdeel, zijn geliefde, Toog Hij op uit de woestijn. God vaart òp, God vaart ten hemel, Vaart òp met bazuingeschal. Psalmzingt Gode, prijst den koning. Prijst zijn hemelvaart, heelal! God is koning over de aarde, Overdenkt dit in uw lied. Hij richt van zijn heilgen zetel Aller volkeren gebied. De edelen uit vreemde landen Zijn van onzen God vazal. Vorsten zijn des Heeren knechten. Looft Hem met bazuingeschal. Vorige Volgende