XXX psalmen
(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
's Heeren stem stormt over zee,
Slaat de wateren aan twee;
Breekt de harde ceedren af,
Als een broze rieten staf.
Sirjon en de Libanon
Hupplen, of in lentezon
De ongetemde speelsche jongen
Van den oeros dartel sprongen.
's Heeren stem spalkt met zijn vlammen
Krakend òp de sterke stammen.
In de steppe doet Gods spreken
't Wild zich ademloos versteken.
's Heeren stem doet zwangre hinden
Krommend zich te vroeg ontbinden.
Hij stroopt eikenwouden kaal.
Blad en bast valt te eenenmaal.
's Heeren Naam vol kracht en glorie
Viert in zijn paleis victorie.
Elk in heilig plechtgewaad
Werpt zich neêr voor zijn gelaat.
God is op zijn troon getreden,
Dien Hij tot in eeuwigheden
Op den oervloed heeft gegrond,
Vorst van aarde en hemelrond.
Heer, geef van uw sterkte mede
Aan uw volk, beschik het vrede;
Hoor het als het smeeken dorst,
Sterke Vader, Vredevorst.
|
|