XXX psalmen
(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Heer, laat mij uwe wegen kennen,
Wil mij op uwe paden leiden.
Laat nooit uw waarheid van mij scheiden,
Maar me aan uw reine rechten wennen.
O God, mijn heil, van 't morgengloren
Tot het droefgeestig avondrooden
Verwacht ik U, gedenk mijn nooden,
Uw eed van eeuwigheid gezworen.
De zonden van mijn jonge jaren,
Al wat mijn jeugd heeft overtreden,
Gedenk het niet, uw recht en rede
Leer mij den weg van uw genade.
Goed is mijn God, recht is de Heere,
Hij laat de zondaars niet verdwalen,
Hij komt verslagen harten halen
Die zijn verbondsgetuignis eeren.
O trouwe God, vergeef mijn zonde,
Terwille uws Naams, hoe groot zij weze.
Leer mij, en ik kies uwe vreeze,
Als 't kostlijkst wat er wordt gevonden.
| |
[pagina 26]
| |
De diepten van uw raad aanschouwen
Met wie Gij in verbond wilt komen,
't Verborgen woord wordt klaar vernomen
Door de geroepene getrouwen.
Op U gericht zijn steeds mijn oogen,
Voer uit het net mijn dwaze voeten.
Laat mij niet voor mijn wrevel boeten,
Heb met mijn eenzaamheid meedoogen.
Ik ben ellendig, angsten stormen,
Benauwdheid komt mijn hart vervaren.
Aanzie de moeiten mijner jaren,
De zonden die mijn hart misvormen.
Vergeef mijn schuld, vergeef mijn zonden.
Zie, hoe mijn vijanden mij haten.
Aanhoor het schimpen der verwaatnen,
Verijdel al hun listge vonden.
Bewaar mij, wil mij niet begeven.
Ik schuil bij U in tegenspoeden.
Beschaam mij niet, wil mij behoeden,
Ik wacht op U, Heer van mijn leven.
|
|