XXX psalmen(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Psalm XV Wie mag, o Heere, bij U wonen, Ten berge uwer heiligheid? Wie wordt gerekend tot de zonen Van uwe Oppermajesteit? De oprechte, die in waarheid wandelt Binnen de palen uwer wet; Die met zijn woord en daden handelt Naar al 't geen Gij hebt ingezet. Zijn hart verheugt zich niet in 't kwade. Zijn tong weerspreekt en lastert niet. Hij zal met leedvermaak niet smaden Des naasten onheil en verdriet. Door God verworpenen veracht hij. Hij eert, wie hoort tot Gods gezin. Geen eed, al is 't hem schâ, verkracht hij, En zijn geloften lost hij in. Hij leent zijn geld niet om te winnen, Verklaart om prijs geen onschuld boos. Hem, die zóó leeft zal God beminnen, En leven geven eindeloos. Vorige Volgende