XXX psalmen
(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
De dwazen smelten voor uw oogen.
Gij haat den man, die leugen spreekt,
Verafschuwt, die in bloed zich wreekt,
En zult geen snood bedrog gedoogen.
Maar ik, dien uw goedgunstigheden
Doen gaan tot 't heilige paleis,
Ik buig mij neder naar uw eisch
En zal eerbiedig voor U treden.
Laat uw gerechtigheid mij leiden,
Om mijner tegenstanders wil.
Maak Gij mijn weg gerecht en stil,
Laat mij uw aangezicht verblijden.
Zij zoeken doodelijke vonden,
Hun keel is een geopend graf,
Hun tong vleit; stoot hen van U af!
Heer, laat hen sterven in hun zonden!
Zoo moeten allen, die U tergen,
In ongerechtigheid vergaan.
Maar juichend zullen voor U staan,
Die nooit den roem Uws Naams verbergen.
Gij geeft rechtvaardigen uw zegen,
Verschaft hun brood en onderstand.
De schaduw van uw rechterhand
Is over hen als schild gelegen.
|
|