De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Viaticum. ‘Wat haast ge u zonder kijken Langs werelds boedelhuis? Hier hangt de pronk der rijken Gemerkt met naam en kruis.’ Die met gewende handen Mijn kleed en beurs betast, Ik spoed mij buiten lande Voorzien van dek en last. ‘En hebt gij voor de reize Wel teerkost meegebracht, O vreemde wereldwijze, Die om de wereld lacht?’ In vastgesnoerden ransel Ligt, vliegend handelaar, Geen ballast, die 'k verkwansel, Maar levens nooddruft klaar. Wat God heeft voorgeschreven Aan bedelaar en vorst: Brood, en de flesch daarneven Houdt water voor den dorst. Die uit de grensgewesten Mij naar de hofstad noodt, Beschonk mij nog ten leste Met levens eerste nood! [pagina 8] [p. 8] O Water, waardoor 't leven In eeuwigheid verlengt, Gebroken Brood, dat veegen Tot in den hemel brengt! Mensch, vol onnutte zorgen, Die voor een bagatel Mij werelds heil wilt borgen, 'k Teer op Gods kost; vaarwel! Vorige Volgende