De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Gebed. O Heer, hoe vreeslijk zijn de dagen, Nu heel de wereld schreeuwt van nood, Naar uwen hemel waaien vlagen: Kreten om bloed, klachten om brood. Gij geeft, en men verdelgt uw spijze, Verwekt kunstmatig hongersnood, En stilt op uitgezochte wijze Wanhopigen met lust en dood. De vlakten liggen braak en bloedig, 't Zaad en de zaaier sloeg terneêr. Boven de hitte van dit woedig Geweld troont Gij in stilte, Heer. Aan uwen voetschabel vergalmen 't Lawaai der stad, de eenzame kreet Van hen, die met hun hulproep talmen, Tot hen de dood opschreeuwen deed. Slechts dìt wekt uw genegen ooren, (Woordloos of stil, 't is eenerlei,) 't Uit ootmoed moeielijk geboren Gebed: o Heer, gedenk aan mij! Gij zult aan al uw volk gedenken, Want één is wat uw Naam erkent. O Wereldheer! wie zal ons krenken Als Gij den dood ten doode zendt? [pagina 6] [p. 6] Gij laat aards heerlijkheid tot scherven Door aards opstandelingen slaan, En moeten wij ook met hen sterven, Wij zullen niet met hen vergaan. Heer, hoor! sta op! en kom ter neder! En uit 't verstuivend wereldpuin Vorm ons als nieuwe menschen weder, En laat ons leven in uw tuin. Vorige Volgende