De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Avondwandeling Hij zag vervaard de vreemde schemeringen, Het waaien dat de schaduws wakker maakt Om schomlende lantarens, en het naakt Glanzen der ziel in de beschenen dingen. De hekken klapten en er ging een zingen Door 't riet, dat tot de duisternis ontwaakt. De maan, die 't drijven van de wolken blaakt, Strooide 't beschaûwde pad vol zilverlingen. Hij was tot de geheimen ingekomen Van een vreemd leven, dat hem had genomen En heerschte in adem en in bloedgeruisch. Achter hem gleed zijn oude schaduw mede, Maar was verzwonden op de donkre treden Van het bordes, en hij trad vreemd in huis. Vorige Volgende