De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] De Legende van het Roodborstje Ik heb Hem aangeschouwd Verborgen onder koele rozen. Men heesch Hem aan een hout, Met bloed bespat als een leproze. Mijn hart was schier versteend. Wie heeft Zijn lichaam zóó geschonden En tot een krans vereend, De doornen om Zijn hoofd gewonden? Mij heugt de pijn die stak Als de eglantier mij nijdig raakte, O Hoofd, waarin de tak Zich met zijn scherpe vlijmen haakte. Door sluieren van bloed Zag 'k Zijn stille oogen naar mij schouwen, Mijn hart van minnens gloed Versmelten ging in grooten rouwe. En voor ik 't zelven wist Was 'k tot Zijn arm gelaat gevlogen. Een doorn heb 'k weggegrist. Mijn borst werd van Zijn bloed betogen. Mij gaf Zijn laatste wil De glorie van Zijn hart geschonden. Toen fluisterde Hij stil: ‘Door liefde blijven wij verbonden.’ [pagina 32] [p. 32] Ik zag Hem sterven gaan, En schreeuwend ben ik opgevlogen. Het moorden was gedaan. Maar 'k hief Zijn Bloed voor aller oogen. O schrik en heiligheid, Vervulling van het brandendste begeeren, Gesmukt ben 'k en gewijd Voor eeuwig met het Bloed des Heeren. Vorige Volgende