Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Haat De priesters hebben mij altoos gehaat Omdat ik orthodoxer ben dan zij, En geen papiergeld plak op godgezichten, Om omgekocht stom, doof en blind te zijn. Ik voeg mij naar 't onwankelbaar beschikte. De goden heerschen en wij moeten bukken. - In 't rommelen van vette papebuiken Hoor ik geen godspraak, maar ik ruik den duivel. Men toont zijn vrijzijn niet door slaaflijk dienen, Maar zuivert met één forschen schop zijn huis. Vorige Volgende