Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] De Goudvisschen De Zoon des Hemels heeft mijn hart verheugd. Vanmorgen bracht, gehuld in groene zijde, Zijn kamerheer een porceleinen vijver, Een groote kom, waarlangs glazuren lotos En riet en lentelijke bamboe rankt. Ademloos schouw ik 't binnenzijdsche wonder: Drie visschen, goud geschalied, van gespikkeld zilver, Zwart mozaïek dat vuur wordt en weer nacht is, Staartsterren laaien langs elkaar en iriseeren Het gele water, stille hemelmonsters Slepen hun flikkersluieren geruischloos Door deze weeke weerloosheid, hun druk Verhardt het vloeiende, en doet hen schieten In cirkels en ellipsen, en 't onzichtbaar Afstootend middelpunt omzwaaien, en verzinken En rijzen, tot zij in een vasten stilstand Vlakoogig of door stalen telescopen Mij aanzien, als een schepsel uit het oer-Niets Verwonderd staart naar 't zwijgen van een god. En op een cedel schreef de Zoon des Hemels: Ga liggen en aanschouw het onbegreepne, Hoe de aarde door 't ingrijpen van den Hemel Ontroert, en wankelt, en tot chaos wordt. Vorige Volgende