Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] De Vlucht Onder de breede schermen van de ceders Stond 's avonds laat nog als een heete zuil De zware harsgebalsemde zomerlucht. Laag boven de aarde als barnsteenen oogen Loerden de groote doffe steenlantaarns. Gij sloot den harden zweetgelooiden gordel Eng om mijn lendnen, als een lange vlam Sloeg 't stalen zwaard aan mijne naakte zijde. Spookachtig uit de tastbre duisternis Verscheen als uit een weggegleden wand Uw witte ros; gij zwongt me in 't harde zadel En zaagt mij na, toen ik in 't niet verdween. Vorige Volgende