De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] De ziel zegt: Kom mijn ellendigheid te hulp In deze schaamle leemen stulp. Ik staar uit 't duister naar het licht Van uw verblindend aangezicht. Hoor ik uw stap nabij de deur, Ruik ik uw zoeten nardusgeur, Zie ik uw glimlach, als een lamp Zacht gloeiend door den avonddamp, Dan is mijn onrust al gesust Tot diepe niet te storen rust. Dan taalt mijn honger naar geen brood. Dan doet de schrale dorst geen nood. Gij geeft u zelf op wondre wijs Tot lafenis van drank en spijs, En balseming voor bluts en wond. Gij maakt mij t'eenenmaal gezond. Maar nauwelijks neemt gij oorlof, Of ik zit rouwend in het stof, En ween mijn oogen naar u blind, Tot uw meedoogen mij hervindt. [pagina 126] [p. 126] Gij komt opnieuw en schikt ten disch, En plengt uw wijn ter lafenis. En hebt voor mijn nooddruftigheid Een overvloed van brood bereid. Ai, woon dan altijd bij mij in Of neem mij tot uw hofgezin. Wees waard mij of gestaege gast, Dat mij geen gure dood verrast. Kom mijn ellendigheid te hulp In deze schaamle leemen stulp. Ik staar uit 't duister naar het licht Van uw verlossend aangezicht. Vorige Volgende