De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] De overgave Ik kan Uw wil niet meer weerstreven. Ik kan Uw wet niet meer weerstaan. Ik moet mij aan U overgeven, Want Gij zijt nergens meer te ontgaan. Hier, neem mijn handen; klink de boeien Zorgvuldig met de bouten vast. Mijn rug, ontwricht door veel vermoeien Draagt duldig Uwen slavenlast. O, ik verdien de dubble slagen Van Uwen geesel en Uw spot! En ik zal buigen, ik zal dragen, Tot Gij mijzelf bevrijdt, mijn God! - Maar wee, hoe nuttig ik de bete Van wroegings bitter tranenbrood? Moet ik dat al mijn dagen eten? En is mijn deel der spijs zóó groot? En gaande door de heete zanden En over rots en ruwe korst, Reikt gij mij slechts den dronk der schande Voor 't branden van mijn zilten dorst? [pagina 121] [p. 121] Ik heb 't verdiend Uw hard kastijden, Want ik wees eens Uw laafnis af. Mij louterde geen leed en lijden, En ik verstokte door Uw straf. - Maar hoe? hebt Gij den last ontladen? Of draagt Uw zware juk zoo licht? En steunt mij Uwe heilgenade? En glimlacht mij Uw aangezicht? En zijn mijn boeien plots verbroken, En sta ik, slaaf, zoo vrij en schoon? Hebt Gij Uw gramschap dùs gewroken? Noemt Gij mij Uw beminde zoon? Vergun mij dan dit ééne smeeken: Ik diene U als een dankbaar kind, Dat doelbewust zijn daad doet spreken: Ik min U, wijl Gij mij bemint! Vorige Volgende