De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Avondliederen I. Het mildë avondlicht werd koel en flauw, De wind bleef fluistrend in de boomen hangen. En gij alleen in 't veld; der oogen blauw Werd kwijnend goud van ongestild verlangen. De klaver geurde door den witten dauw Zijn zoete droefheid, die de naamloos bange Gevoelens opwekt: eenzaamheid, berouw, En martelt, wie zij eenmaal heeft gevangen. En langzaam gleed toen de avond naar den dood. En 't was, of hij met 't allerlaatste beven Opstond in u.... toen werd hij in u groot En groeide en schemerde over heel uw leven. En wie u mint geniet den avondvrede. Maar gij lijdt al zijn angst en bitterheden. Vorige Volgende