De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Eroos tot de ziel Wat ontwijkt gij mij verlegen? Ben ik niet met u geboren? Vond ons 't eerste morgengloren Niet in de eendre wieg gelegen? Was de laafnis onzer moeder Uwe lippen zooveel nader? Was de kracht van onzen vader Niet ons beider jeugd ten hoeder? Nog een kind, woudt gij gedogen, Dat ik dronk van uwen beker. Over de èigen disch gebogen, Was mijn deel van 't brood mij zeker. Samen zijn wij opgewassen Als een dubbelbloei van rozen. In den tuin van Gods gewassen Schaduwrijke en schaduwlooze. Toen, naast pracht van uw verschijnen, Moest 'k mijn donkren blos versteken. Maar de gloed van mijn verkwijnen Deed uw zuiver licht verbleeken. [pagina 49] [p. 49] En nu wendt gij u verlegen, Wijl uw glans mijn gloed benijdde?.... Eenmaal kom ik u weer tegen, En wij zullen nooit meer scheiden. Vorige Volgende