De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Ganymedes Achter de loome koeien Lag 'k aan den lauwen grond. De bleeke avondstond Stierf van een groot vermoeien. Diep zonk in mijn koele oogen Helios' gouden blik. Mijn hart voelde zoete schrik. Of de heemlen naar mij bewogen. In de verwaasde nachten Dauwden de sterren neêr. De hemelen kwijnden zeer Teêr open, of ze mij wachtten. Of zomers onwêer naakte, Vermoeide mij een droom, Boven aards blauw bedampten zoom De korte bliksem blaakte. Toen is zeer hoog gerezen Een licht, of middag zengend scheen. Ik van al leven verweesde, Stond voor Zeus' aangezicht alleen. [pagina 47] [p. 47] De stilte neeg te hooren. Gelukkig sloeg mijn hart Naar zijn nog onverwoorde Ons bloed verwante smart. Hoe lang moest ik verduren Dees tijdelooze stonden? Als jagende seconden Suisden voorbij gods uren. Als sneeuwen wolk verhullen Kan zon, maar gouden schijn doorlaat, Zoo, van zijn gloed vervulde, Glanzen mijn oogen en gelaat. Nu moeten mijne zinnen Verdoold den dag verbeiden, Dat hij mij feestlijk binnen Zijn levend licht zal leiden. Tijd krimpt tot uur en oogenblik, Valt zij den wachtenden al traag, Dra wordt ons morgen tot vandaag, En - wie is zaliger dan ik? Vorige Volgende