De lichtstreep(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] I De rouwtoorts 1926 [pagina 11] [p. 11] [Stille genegenheden tusschen ons] STILLE genegenheden tusschen ons, Ze zijn in weinig woorden uitgeschreven. Uw tengre polsen hebben hun gebons Voor eeuwig in mijn handen ingedreven. Kan men het schrijnen van de pijn vergeten, Zoolang de nagel in de wonde blijft? Waar is een troost die deze smart verdrijft? Door iedre vreugd wordt 't leed nieuw opgereten. Hoe zal ik door het vreemde duister staren Dat ons blijft scheiden? als met zaalgen schijn Uw handen reiken door het dicht gordijn En mij beroeren, huiver ik van pijn. O, wee geluk, even geborgen zijn In 't gulden duister uwer gouden haren. Vorige Volgende