Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Jacob zegent zijn zonen. Zij vreesden allen hem, en zij ontweken Den oude, die hen met zijn handen zag, En wisten, dat zijn weten op hen lag, Ofschoon zijn oogen waren blindgekeken; En wendden zich gelijk een hond zich wendt Naar goede brokken; en zijn doode oogen Die lang hun trekken hadden ingezogen, Werden hen weder eigen en bekend. Zij hoorden hoe hij vloekte en zegende. Hij was een onweer dat verregende En ijlings in de zon verdampte als dauw. Hij rekte met zijn voeten aan den richel, En zijn gelaat werd als een steenen tichel Witglanzend, en weerspiegelde hun rouw. Vorige Volgende