Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De cactus. Hij werd vertroeteld en ontzien, de grijze, Wiens scherpte men, waardeerend, liefst ontweek. Hij scheen een lompe ronde zonnewijzer Die naar het wandlen van zijn schaduw keek. Onmerkbaar was zijn leven en zijn groeien. Jongens en meisjes werden naast hem groot. Vader en moeder in hun najaarsbloeien Voelden in hem gezelschap naar den dood. Toen werd het wonder: uit zijn voorhoofd boorde Een groene spits en groeide zienderoog. Een witte zon ging op, die blindend gloorde, En door zijn zenith ging en duistrend boog. Hij stond, als steeds, der wereld afgestorven. Maar 't huisgezin, bewondrend en ontdaan, Eert hem, die zooveel liefde had verworven En schoon en achtloos liet te gronde gaan. Vorige Volgende