Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] De eschdoorn. Hij heeft zijn plaats genomen Terzijde van den gaard, Waar alle winden hem doorstroomen En alle zonlicht hem bezwaart. Zoo, in dit grimmig streelen, Onder dien warmen last, Houdt hij met wortelen en stelen Rustig aan aarde en hemel vast. In 't voorjaar, met snel blozen, Een groot verlegen kind, Kweekt hij zijn knoppen op tot rozen, Stil dringend en ontroerend blind. Maar om hen te genezen En sterk te maken, stoot Hij met de kracht van heel zijn wezen Hen in de zon; en zij zijn groot. En is 't seizoen genoten, Zwelt hij van krachtgewin, Dan als piraten en piloten Zeilt zaad en loof den hemel in. Elk meent zijn deel te rooven En vindt 't beschikte lot. En met een stil geweld naar boven En vast gegrond groeit hij naar God. Vorige Volgende