Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Allerzielen. Ons levenden, o Heer, gedenk, Dat niet de vijand moorde of krenk' Het weerloos lijf, de zielen, Van hen die voor U knielen. O Heer, met onvrede en met rust, Met lichaamspijn en lichaamslust, Met lachen en met snikken Tracht hij ons te verstrikken, Een engel, dalend uit Uw licht, Verschijnt hij voor ons aangezicht, En streelt, om ons te knauwen, Met zijn fluweelen klauwen. Wanneer Ge een oogwenk ons verlaat, Zijn we als een vogeltje op de straat, Waarop met felle pooten Hij neder komt geschoten. Laat hem niet spelen met zijn buit, O Heer, in Uwen ban besluit Den valschen; doe den fellen Uw oogen bang ontsnellen. Ontferm U over onzen nood. Ach, zonder U zijn allen dood. Maar Gij ontwekt de dooden En allen leven Gode. [pagina 26] [p. 26] O Heer, tot wien al 't schepsel zucht, Gun ons een vrije veilge vlucht, En laat ons niet bezwijken, Maar allen U bereiken. Vorige Volgende