Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] De dood in Venetië Jer. 9: 21a Wij hebben goèd met hem gevaren. Achter en boven ons geleund, Heeft hij gezongen en gekreund, En scheen over ons weg te staren. Ons, laag gezonken in den zetel, Omving vervoerend zwart damast, En onze levens lagen vast In 't lied dat slaafsch was en vermetel. Ver van ons weken, vaag, verheven In gouden roest en schoon verval Van kleur en spiegelingen, al De prachtpaleizen van het leven. Lagen wij stil? de parelmoeren Wateren wiegden ons voorbij. Zijn stem beheerschte ons en zei: Ik kan naar hel en hemel voeren. [pagina 20] [p. 20] En toen wij het gezang weerstreefden, Zagen wij hem: den blonden dood! Wij voèlden de aanleg van de boot, En werden hem ontrukt, en leefden. Maar die hij strak had aangekeken Huiverde, en zag nog naar hem om, En is toen hij door 't venster klom, 's Avonds, nauw zijn bevel ontweken. Vorige Volgende