Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Gesprek Er was geen nood, er was geen zonde, Die ik niet aan u zeggen konde. En alle zorg en alle wee Verzonk in uwer liefde zee. Gij had geen woorden en gebaren, Het licht, dat fonkelde in uw haren, De glans die in uw oogen lag, Uw klaarheid wàs: de nieuwe dag, De milde zon, de frissche winden, 't Onwrikbaar aan elkaar verbinden Van morgenkalmte en avondvrêe, Van stervens- en geboortestêe. God laat de sferen soms verschuiven, Even zijn heemlen openwuiven, Opdat wij weder vreugde en moed Veroveren voor ziel en bloed. En zoo zijt gij... maar waarom beven Uw wimpers en uw lippen even? ‘Omdat ik voor die vrede en pracht, Als gij, op Gods genade wacht.’ Vorige Volgende