Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] De zieke Bruid. Haar oogen hebben mij blij toegelachen, zij was een wit gesmukte bruid, ik zag haar portret in een hoekje achter een étalage-ruit. Zij ligt al weken in 't lauwe bed, vlak aan de straat, en staart mistroostig of 't grijze vensterzeil niet opengaat. Haar lief kwam op bezoek vandaag. Zijn hooge lach klonk als een luchtig carrillon, toen hij haar vroolijk groette en van een spoedig herstel te spreken begon. Maar dan zag hij haar oogen schroeien als kolen in asch, hij zag het witte gezicht als een broze vrucht achter glas, en van de bleeke lippen heeft hij geproefd, een lang verschaalde wijn, toen groeide in hem de wrevel om de bruid, die nooit zijn vrouw zou zijn. Als hij ging, heeft hij door 't raam naar haar gegroet, zwijgend, zooals men bij 't voorbijgaan van een doodenwagen doet. Willem ten Berge. Vorige Volgende