Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 135] [p. 135] Uitwonend. Ik bleef, hoe trouw bemind, Een arm uitwonend kind: Dat heeft vaak boven kracht beproefd Mijn eenzaam hart, dat U behoeft. O zoo dit bleef voorgoed, Dat ik uit zwerven moet, Laat me dan lijden elk verdriet, Alleen dat allerergste niet! Ge wilt niet dat ik kwijn, Maar eens volgroeid zal zijn, Ge hebt mij lief en weet te wel: Bij vreemde meesters leert het snel. Dat mij Uw goedheid bleef, En enkel zorg U dreef, En Ge alles om mijn bestwil doet, Werd tot de vreugd, die veel vergoedt. Maar altijd toch die smart Zoo ver van Vaders hart: Eerst moet Uw huis mij openstaan, Wil ooit dit heimwee overgaan. Ik buig en voeg mij toch, Ontzie mijn zwakheid nog, - Het is geen hooploos dof verdriet, Wat wilde weemoed... anders niet. Jos. van Wely. Vorige Volgende