Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Het kind. Wie van ons heeft het droomen niet bemind: te zwerven ver, te wachten op een lied, dat aanstroomt op de lentewind, dat niet te grijpen valt, maar ook in ons begint. Dat ons doorzingt, vervoert naar een gebied zo wijd en open in die lentewind, dat ergens in ons aarzelend een kind mee instemt en de dingen anders ziet. Maar eenmaal zijn wij blind en blijven staan, gedwongen tot dat andere bestaan, waarin niet meer gedroomd wordt of verwacht. Soms zien wij dan onszelf verwonderd aan, dat altijd nog hetzelfde hart blijft slaan nu kind en droomen werden omgebracht. A. Marja. Vorige Volgende