Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Visschersvrouwen. Een botter schuift de lage zon voorbij. De wind is zwak. De zee is glad als glas. De visschersvrouwen zitten in een rij te breien in het koele, hooge gras. En achter haar hurkt het gehuchtje neer: een handvol bruine huisjes aan de dijk. Een warme geur vlaagt aan van wind en teer, die welig is en walgelijk tegelijk. Bij tijden hakkelt een harmonica vaag in de verte een verminkte wijs, Elk neuriet voor zichzelf die zachtjes na. De zon gaat onder en de zee wordt grijs. Er is er geen, die nu nog lachen wil. De rappe handen vallen in den schoot. Wie lief heeft wordt des avonds week en stil. Een mensch is nietig en de zee is groot. Jo Kalmijn-Spierenburg. Vorige Volgende