Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Moeilijk afscheid. Toen hij heel oud en zwak geworden was werd hem nog meer nabij wat hij beminde; de warme aarde en het koele gras, de wolken en de witte hagewinde. Nooit geurde langs de vloot het sappig kruid zoo zoet en tjuikten in de kleine hoven de merels met zoo weelderig geluid als juist dat jaar, waarin zijn lamp zou dooven. Hij kon de stem van regen en van wind verstaan en werd vertrouwd met alle dingen. Vaak zat hij in de zon gelijk een kind met wiegend hoofd een simple wijs te zingen. Het leven werd hem onuitspreeklijk zoet. Wat kan een mensch van het hiernamaals weten? Maar soms denkt hij berustend: God is goed, Hij zal mij ginds dit alles doen vergeten. Jo Kalmijn-Spierenburg. Vorige Volgende