Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Man en Vrouw aan het water. Als zij 's avonds samen door het park gaan, - moeilijk beweegt hij zijn vergroeide voeten en haar zwakke armen moeten telkens steunen als hij moe blijft staan, - weten zij, dat in het donker stille spot hen gnuiven doet, die weerloos tegen jeugd en bloed hun liefde in één uur verspillen. Maar iedere avond gaan zij hier de koelte van het water tegen, waar aan het eind van duistre wegen de stille glans licht der rivier. Nooit zal hun komisch silhouet 't geheim verraden, als zij beiden de nooden van den dag belijden in een onuitgezegd gebed. En als het water vloeit, bidt zij: Heer, waar Uw breede stroomen zijn laat mij de witte droomen zijn rondom zijn donker schip. En hij wanneer het water spieglend licht: Ik ben voor zooveel vreugd te klein, Heer, waar Gij zoo dicht bij mij zijt doen mijn voeten niet meer pijn. H.M. van Randwijk. Vorige Volgende